Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/444

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vereeniging met dien van Lasthenia, en een vuurgloed brandde hem eene wijle op de bleeke wang.

― Kom, Thesperion, gaan wij een anderen weg, sprak de jonge man, die hem steunde, gij zondigt tegen alle regelen van Hippocrates; een zieke behoeft rust en mag zich niet wagen aan het gejoel van zulk eene volksmenigte.

Maar Lasthenia te zien, kan een zieke genezing brengen. Proclus! antwoordde een ander der jongelieden.

― Of nieuwe wonden, glimlachte Proclus...

― Wij behoeven die niet meer te vreezen, hernam dezelfde, onze harten zijn reeds zoo doorvlijmd, dat Cupido zelf er geene plaats zou vinden voor nieuwe pijlen, en onze eenige hoop is nog, dat wij de oorzaak van onze troosteloosheid nog eene laatste male kunnen zien en bewonderen, zonderdat zij het weren kan.

― Mijn beste troost is in de keuze, die zij nu heeft gedaan, als de volksstem hier de stem der waarheid is; waarlijk aan een meer edelen medeminnaar dan de voortreffelijke Nicias, kon niemand worden opgeofferd. Hij is zeker de schoonste jongeling van Athene, en Phidias zelf zou begeerd hebben hem voor model te nemen. Welk eene fijnheid van vormen, bij zulk eene kracht van bouw! Welk eene bevalligheid van bewegingen, bij zooveel deftigheid in de houding! Welk eene losheid en welk een adel te zamen, en dan die goudgele lokken, daar Zephir meê stoeit om dien hals.., is het niet, nu hij daar met Lasthenia dien heuvel bestijgt, of Apollo zelf de beminnelijkste zijner muzen den Parnassus opleidde?

― Bij Venus! als ik ze dus samen zie, voel ik mijne liefde zoo verdeeld tusschen het paar, dat ik wel getroost ben ter wille van zulk een halfgod ter zijde te gaan, en waarmede troost gij u, o! mijn arme Thesperion?

― Ik heb geen troost noodig, hernam de andere bitter, doch spreek, Proclus, waarom wilt gij mij afvoeren van den weg naar den tempel? Meent gij dat ik heiligschennis zal begaan onder de feestzangen, uit verbittering tegen die vrouw?

― Neen, maar gij begaat schennis tegen u zelven, want gij hadt mij gezegd, dat gij genezen waart, en het is zichtbaar, dat het aanschouwen van dit 'tooneel u in gevaar brengt van instorting.