Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/445

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Dat doet er niets toe, ik wil naar den tempel, ik wil haar nog eenmaal zien en ― hooren, voegde Thesperion er hartstochtelijk bij, ik wil het, hoort gij!

― Nu, bij de vriendschap, die ik u gezworen heb, beminde Thesperion, moet ik uw wil volgen, doch wij hadden afgesproken...

― O! laf, ik ben laf, riep Thesperion, en tranen glinsterden in zijn gloeiend oog.

― Niet uw wil is dit, 't is het noodlot; 't is Eros, die u vervolgt; gij moet toegeven; men worstelt niet met de goden sedert Titan!

― Neen, ik zal sterk zijn, ik wil haar triomf niet vermeerderen door dien te aanschouwen. Naar eene andere plaats. Proclus, naar eene plaats, waar afleiding is te vinden, waar ik vergeten kan!

― Naar de markt, fluisterde Dionys Proclus in.

― En te eerder, hernam deze, daar de markt, ondanks de groote menigte, die heden Ceres tempel gaat bezoeken, al is 't niet om der wille der Godin, toch niet verlaten zal zijn. Daar zal ook een spreker zijn, die zijn publiek heeft gevonden; wijsgeeren, geletterden en allerlei lieden van kennis en van vernuft komen er samen om te redetwisten met een vreemden redenaar, een Jood of een Romein, dat weet ik zelf niet recht, die ons van den dienst der Goden wil afbrengen (alsof wij nog aan de Goden geloofden), en die ik weet niet welke zedenleer verkondigt. Men heeft hem voor den Areopagus gedaagd, en dat hoop ik bij te wonen als hij daar verschijnt; daar valt tegenwoordig niet te veel merkwaardigs voor vooral niet op het gebied van godsdienst, wetenschap en wijsbegeerte.

― Neen, ik ga niet met u naar de markt, hernam Thesperion, een weinig blozende. Ik ben wars van redetwisten; niemand komt daar verder meê. Ieder blijft bij zijn gevoelen, en men scheidt zooals men gekomen is, zoo niet erger, wijl misverstand zoo licht tweedracht geeft, en voor ergerlijke tooneelen ben ik minder dan ooit gestemd. Gaat gij beiden uw weg en laat mij; en toen de beide andere jongelieden hem drongen tot een tegenovergesteld besluit, sprak hij op dien toon, die niet wil tegengesproken zijn: — het is eene luim, ik wil alleen blijven; bij uwe vriendschap o Proclus, bezweer ik u, eerbiedig die luim. En toen zij