Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/453

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

― Wat maakt de Atheners heden zoo toegevend voor mijne zangen, waar ik voelde dat ze slechter waren dan ooit? O! het komt, dat zij ze niet verstaan hebben, dat ze de diepte, waaruit ze opkwamen, niet hebben gepeild! Was daar dan geen enkel oor onder die toeluisterenden, dat de klanken onderscheiden kon van den toon, waarop ze werden uitgesproken. Mij dunkt toch ― ze moeten het gevoeld hebben als ik zelve, van welken gloed heden mijne bezieling sprak, wat den stroom mijner verzen vloeien deed: een diepe bron van onzichtbare smarten, het groote tooverwoord van mijne zacht gestemde tonen was moedeloosheid, verslagenheid, teleurstelling! En die onnoozelen fluisterden het elkander in, of riepen het luide uit, dat zelfs ik het moest hooren: »zie, het is het geluk der liefde, dat haar aldus bezielt, zie, het is de verwachting van 't huwelijk die haar alreede tot vrouw maakt!" En had zelfs niet hij, hij. Nicias, de eenige, waarvan ik noodig had begrepen te worden, had hij er niet een zelfde woord der goedkeuring voor mij uit gevonden! Hij, wien ik van nu voortaan mijn innigste leven zal moeten mededeelen, het leven mijner ziele, alles wat mij door het harte gaat, hij, de edele en beminnelijke, en die toch gevoel en vernuft, bezit, heeft dat niet beter onderscheiden! Hij ook zag reeds met vreugd de onderwerping zijner aanstaande dienares in den deemoed der dichteres voor het volk! een deemoed, die niets was dan de verslagenheid der overwonnene; want immers ik ben overwonnen, mijn hart is mij zwakker gebleken dan mijn hoofd, en die onafhankelijkheid, met zooveel kracht vastgehouden, die vrijheid, zoo lang met inspanning verdedigd tegen allen ga ik verliezen, ga ik nu afstaan uit vrijen wil, ter wille van van dat gevoel, dat een sterker blijkt dan ik het meende. Ik ga hun juk dragen, hun slavenjuk, als de andere ongelukkigen, die ik zoo vaak heb beklaagd en bijna veracht; het juk van een vreemde! het juk van hunne instellingen!"

Om den trotschen tegenzin der jonkvrouw te verschoonen en haar strijd te verklaren, denke men aan den toestand der Grieksche vrouwen, die werkelijk geene meer vrije was, geene meer geachte, dan die eener eerste slavin! wier plichten van trouw en gehoorzaamheid zoo vele waren (ik zeg niet dat zij ze altijd hielden) en wier rechten daarentegen zoo weinige; die, ver-