Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maken met den Kardinaal, vooral waar zij zich over mij te beklagen hadden, daartoe ik hun vrijheid zou geven, anderen mochten wel, door mijne goede recommandatie, bij den Prins of de Prinses van Oranje hunne plaatsen vinden, voor de overigen zou ik iets kunnen doen… als ik later, zelve in Engeland zijnde…

— Dit verstooten van trouwe lieden vreeze ik zou een slechten indruk maken in dit land, Mevrouw! waar men het onder de plichten der Heeren rekent luiden, die hen goed gediend hebben, eerlijk te onderhouden en hun leven lang te verzorgen, sprak Honthorst, meer oprecht dan beleefd.

— Ach! het zou ook niet gaan, riep Maria, Fabroni en de anderen… en daarbij ik kan ze niet missen. Ik zie wel dat mijn ander plan een beter is, ik moet mij een nieuwen weg openen naar Parijs…

Honthorst zag haar vragend aan.

— Een nieuwen weg, Mevrouw? ik begrijp niet goed…

— Ja! die mij geopend zou worden door de wapenen…

— Uwe Majesteit heeft in ’t geheim een leger konnen samenbrengen? vroeg Honthorst ongeloovig en bijna schalk.

— Ik bedoel door de wapenen dezer republiek!

— Als Uwe Majesteit daarop rekent, de Staten zijn op vrij goeden voet van vrede met Frankrijk, naar ik meene.

— De Staten, die bedoele ik ook niet, Mijnheer! hervatte Maria met een dubbelzinnigen glimlach, maar… Gij zijt immers aan de zijde van den Stadhouder en volkomen aan diens belangen gehecht?

— Zekerlijk, mij klopt het harte voor Zijne Hoogheid en zijne gemalin! sprak de schilder gul en zonder eenige aarzeling.

— Zoo kan ik gerust voortvaren; de Stadhouder schijnt mij toe niet innerlijk dus één van zin te zijn, als men mijn uiterlijk toont, met de Heeren Staten, die hier naar mij dunkt de plaatse houden van de Signoria in onze Italiaansche republieken… Ik zou u daarvan niet konnen inlichten, Mevrouw! de Prins is niet gewoon mij te onderhouden over zulke zaken.

— En daarbij Zijne Hoogheid is niet wel te doorzien waar hij zich verbergen wil, hij aardt daarin op mijn gemaal, den Koning Hendrik zaliger, van wien men nooit recht zeker was hoe hij eigenlijk dacht, als het critieke punten gold.