Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

—Heiligen des Hemels! riep Maria, wat is dat! ben ik dus verraden? en met de oogen wijd geopend van schrik staarde zij op Diedrik, terwijl zij met de uitgestrekte hand naar hem heen wees.

Hij was de estrade dicht genaderd, en stond nu daar in eene houding, die meer dreigends had dan ootmoedigs.

Honthorst, niet minder getroffen dan Maria zelve, was ook opgestaan, en riep hem nu toe: Meester Diedrik, voorwaar! gij stort mij in ’t verderf! maar toch dank ik u, want noch gij, noch ook ik mochten langer hooren, zoo wij trouwe wilden houden aan het Vaderland, en toch zwijgen, om geen kwaad te brengen over het hoofd van deze Vorstin.

— Zwijgen! Meester Honthorst, ik zou zwijgen waar ik zulke vondsten hoor tegen de rust en de eere van onze natie door eene vreemdelinge! riep Diedrik in de hoogste verontwaardiging.

— Bezadig u, om ’s Hemels wil, bezadig u! fluisterde Honthorst hem in; dit alles is van geene beduidenis zoo wij zwijgen, maar onvoorzichtiglijk verbreid kan het uiterst veel kwaad brouwen — ook deze ongelukkige Koningin, deze vrouw, gij zeidet, dat gij haar liefhadt…

— Ik weet niet hoe ik dus in doling heb kunnen zijn, hernam Diedrik verslagen, want hij was zich zelven een raadsel, en hij zag nog eens op de Koningin, die in ’t einde zwijgend en als verstijfd van ontsteltenis was blijven staan, maar bij wie de gloed van den toorn nu op het voorhoofd steeg, daar zij, na die samenspraak in hunne eigene taal tusschen Meester en leerling, den blik van den laatste nog stouter en koeler op zich zag rusten.

Zij onttrok zich daaraan door zich om te wenden naar Honthorst, en tot hem te zeggen op een toon van laatdunkende hoogheid:

— Meester Honthorst! gij moest toch uwe dienaren beter in respect houden, of ze niet in vorstelijke vertrekken inleiden… Die toon van minachting trof Diedrik scherper dan het toornigst verwijt; zijne gansche fierheid verhief zich en versterkte nog de verontwaardiging der vaderlandsliefde, en hij vergat dus geheel de rol, zoo gewillig en dankbaar op zich genomen.

— Ik ben geen dienaar van Meester Honthorst! Ik ben een vrijgeboren Nederlander, zoon uit een aanzienlijk Amsterdamsch