Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Het zij dan zoo, Mijneheeren! hernam zij, door verrassing zijt gij nu beiden in het geheim mijner plannen, dat ik slechts één uwer had willen aanvertrouwen, en wereldsche noch hemelsche macht kan maken, dat gij die geheimen niet weet; daarom is er voor mij maar ééne wijze om van uwe geheimhouding zeker te zijn, gij zult beiden die ontwerpen steunen, hetzij gij mijne inzichten deelt of niet; Mijnheer is de zoon van een rijk en machtig Nederlander, zooveel te beter, een zulk en heb ik juist noodig; gij, Mr. Honthorst! de gunst en het vertrouwen van alle Koningen en Prinsen zoudt gij verliezen, zoo het ruchtbaar werd hoe gij het mijne hebt geschonden, zoo dien mij dus ijverig en met oprechtheid.

— In alles, Mevrouw! zeide Honthorst, mits het niet zij in staatszaken, en bovenal niet zoo er de belangen der Staten of van den Prins in gemoeid zijn!

Maria deed of zij niet verstond.

— En gij, Mijnheer! vervolgde zij zich tot Diedrik keerende, gij schrijft aan uw vader, dat hij hierheen kome, en zich ten dienste stelle van de Koningin Maria de Medicis… zoo hij verlangt zijn zoon weer te zien…

Diedrik kon den glimlach niet bedwingen bij het denkbeeld van die uiterste tegenstrijdigheid. Zijn vader zich ten dienste stellen van eene Koningin! van de Koningin Maria de Medicis! de Katholieke, de listige Florentijnsche slange, als hij haar altijd noemde.

Maar de Koningin vervolgde ernstig. — Tot zoolang houde ik u hier als gijzelaar!

— Maar, Mevrouw! Mevrouw! liep Honthorst, dat is nu in trouwe een inval… zoo onuitvoerlijk als… Uwe Majesteit vergeve mij de uitdrukking… als onrechtmatig!

— Ik heb recht de wijze, waarop deze jonkman hier is binnengedrongen, en die waarop hij zich hier heeft gedragen, te nemen als gekwetste Majesteit, en mij dunkt, van deze beleediging zullen Mijneheeren de Staten toch hunne gast wel vergunnen zich te verdedigen of die te straffen, waar zij begaan is, en zoo niet. Zijne Hoogheid de Prins van Oranje, in wiens eigen paleis ik gastvrijheid geniet, zal mij toestaan mij daar tegen ongepaste aanvallen te verweren, zooals ik het zelve versta!…