Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zijne Hoogheid is zeker de ridderlijkste gastheer die er zijn kan, en Mijneheeren de Staten zullen altijd de grootste reverentie betoonen aan Uwe Koninklijke Majesteit; maar of het u daarom raadzaam of het doenlijk mag zijn dezen jeugdigen Heer in gijzeling te houden… sprak de schilder bedenkelijk.

— Of het mij doenlijk zal zijn, Mr. Gerard! Ik zal het doen, ziedaar mijn antwoord. Markies de Sourdiac! — zij ondersteld dien Heer zeker meer nabij dan hij werkelijk was, want zij verhief enkel hare stem, zonder eene schel te gebruiken of de dichte damasten tochtgordijn op te lichten. Ook kwam niemand. Honthorst had intusschen tijd gehad Maria dichter te naderen en in de uiterste vrees, dat de positie zich niet nog meer verwikkelen mocht door het vermeerderen der getuigen, fluisterde: hij Maria in:

— Mevrouw! beklaag veeleer den armen jonkman in plaats van hem te vervolgen, hij was niet wel bij zinnen, toen ik hem hierheen voerde.

— Ik versta u niet…

— Hij was ijlhoofdig van liefde… en het was om hem te genezen.

— Te genezen! herhaalde Maria.

— Soelaas te geven! verbeterde Honthorst ondanks zich zelven, dat ik hem gelegenheid gaf zich te verzadigen… met het aanzien van…

— Maar die fraaie passie zou dan opgevat zijn voor…

— Eene persoon zoo oneindig hoog geplaatst, dat zij niet anders heeten mag dan ijlhoofdigheid, hervatte Honthorst zich buigende.

— Ah! nu begrijpen wij alles, hernam Maria, terwijl zich de strengheid en de somberheid harer trekken verzachtten; welnu, Mijnheer! gij hebt gelijk, wij moeten geen ijlhoofdige straffen, wij zullen hem genezen.

— Dat was mijn intentie, Mevrouw!

— Maar gij hebt haar wat onhandig aangevangen, die genezing! glimlachte de Koningin.

De schilder meesmuilde op zijne beurt en haalde de schouders op.