Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Maar plotseling indenkende, dat die toon der koninklijke fierheid haar niet gelukken zou tegenover den stroeven jonkman, die wellicht in haar het liefst en het eerst de vrouw zou willen zien, of wel onwillekeurig medegesleept door het pijnlijke besef van hare onmacht om zich te laten gelden, riep zij uit op een toon van leed en ongeduld: o! Maar gij zijt dan gansch zonder medelijden voor de vrouw, dat gij eene Vorstin als mij dus zonder verschooning behandelt, — dat gij niet gevoelt hoe dubbel pijnlijk de beleediging vallen moet aan eene Koningin, die als ballinge zwerft buiten haar rijk.

Het beroep op zijne edelmoedigheid was niet tevergeefs gedaan.

— In trouwe, ik heb ongelijk, groot ongelijk, riep Diedrik getroffen, en liet zich nedervallen, de knieën buigende bij het besef van haar rampspoed. — Wil doch de gulgauwe woorden vergeven; maar ik ben niet zonder mededoogen, niet zonder eerbied voor het ongeluk dat zoo groot eene Vorstin dus onmachtig maakt.

— o! Zoo er medelijden in u was, zoudt gij er eer op denken mij te dienen, dan mij tegen te zijn, sprak Maria met haar verleidelijksten glimlach, en reikte hem hare hand als om op te staan, eene fijne, blanke, gevulde hand, die de schilders van Florence tot model hadden gewenscht, en die Honthorst zelf nog niet behoefde te vleien; en hoe het zoo kwam, Diedrik had het u zelf niet kunnen zeggen, maar hij drukte een kus op de zachte mollige vingeren, en met dien kus scheen hij opnieuw de betoovering in te drinken, waartegen Honthorst hem veilig had geacht.

— o! Maar, Mevrouw! wees zeker, dat ik waarheid spreek als ik u mijn medegevoel betuig, en dat ik het wensch te betoonen door alle diensten, die in mijne macht zijn.

— o! Indien u dat ernst ware!

— Mevrouw! wil gelooven! ik zeg nooit wat niet in volkomen oprechtheid gemeend is.

— En hoe licht zou het u vallen, dat wat ik u te vragen heb!

— Al ware het moeielijk, Mevrouw! mocht het moeielijk zijn! riep Diedrik in eene zekere overspanning.

— Niet waar, gij gevoelt het zelf, dat gij mij eenige vergoeding schuldig zijt…