Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— En ben bereid die te geven, mijne Vorstin! sprak hij met galanterie.

»De Kolonel Douchant!” klonk de stem van een page, die aandiende.

— Juist nu gestoord te worden, riep Maria met spijt, terwijl zij een onwilligen blik wierp op den Kolonel zelven, die binnenkwam.

— Uwe Majesteit had bevolen, dat ik onverwijld tot haar zou de komen bij mijne terugkomst, begon deze verontschuldigend.

— Het is zoo, Mijnheer! en gij hebt gelijk, wij zijn verlangend uwe berichten te hooren; zij wenkte hem te naderen, en sprak tot Diedrik met zacht bewogene stem en bijna als eene smeekende. — Het is mij goed, dat ik eerst weet wat hij brengt, eer ik uwe hulp inroep, alleen gij gaat niet heen, gij wacht tot ik u nader zal gesproken hebben?

— o! Zeker, zeker! ik zal wachten, riep de jonge man in verrukking, want in zijn oog scheen zij schoonheid en bevalligheid herkregen te hebben bij den blik, dien zij toen op hem wierp, en bij den blos van voldoening, die hare wangen kleurde.