Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hebben mij doen inzien, dat ik laag als wreed zou handelen met geheimen prijs te geven, die op zoodanige wijze tot mijne kennis waren gekomen.

— Ik beken dat het mij lief is u in die stemming te vinden; want zekerlijk evenzeer aan mij als aan de Koningin waart gij schuldig het voorgevallene dus te beschouwen, en daarin zoo te handelen, en ofschoon ik u geene verwijten wil doen over het voorgevallene, sinds gij in de macht waart van passiën, die zich niet terstond laten beheerschen; gij herinnert u dat gij belofte hadt gegeven van zwijgen, wat er ook passeeren mocht, dat u tot spreken verlokte…

— En ik schond die belofte onbedacht, en lichtvaardiglijk, hernam Diedrik beschaamd.

— Ware de uitkomst eene andere geweest, het had mij mijne positie onder de Prinsen, en Heeren kunnen kosten, en wat erger is, mijne reputatie van ernst en gezette degelijkheid! maar daar nu door ’t gemeen belang van alle partijen, het stilzwijgen al vrijwel gewaarborgd zal zijn, wil ook ik u vergeven, dat gij meer hebt beloofd, dan gebleken is, dat gij kondt houden, en grootere belangen in perikel hebt gesteld, dan gij ooit hadt kunnen vergoeden, mits gij mij in goedronde eerlijkheid eene vraag beantwoordt?

— Vraag, want ik heb u niets te verzwijgen.

— Acht gij die snelle omkeering in uw gemoed ook uitgewerkt door hofranken en listige vonden, waarover gij straks klaagdet, en waardoor gij meent verbijsterd, en om strikt te zijn?

— Neen! neen! hernam Diedrik snel, die gingen mij in persoon niet aan, de Koningin was eenvoudig, ongemaakt, en zonder konstenarijen heeft zij mij bewogen…

— Alsof die eener Medicis dus grof waren, dat hij ze kost doorzien, dacht Honthorst.

— Waartoe bewogen? vroeg de schilder luid.

— Om hare vertrekken of ten minste het kasteel niet te verlaten, tot zij mij gezegd heeft, welken dienst zij van mij verlangde.

— En waarom dat niet terstond gezegd? vroeg Honthorst, het voorhoofd fronsende.

— Wij werden gestoord, de Kolonel Douchant kwam binnen,