Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

want hij had vooruit verlof gehad zich bij haar te vervoegen, zoo haast hij uit den Haag terug zou zijn.

— Aha!, en die Heer brengt berichten van de Staten, ik hoop hem te spreken, nog eer wij vele uren later zijn.

— Toch beval zij mij te wachten…

— En mijn fiere Amsterdammer onderging nu gedwee een bevel van eene Koningin!

— Van eene vrouw, die het gaf met een blik, die zachter smeekte dan de roerendste bede; men had een Turk of barbaar moeten wezen, om zulken blik te wederstaan uit die weergaloos zielvolle blauwe oogen.

— Bij Apelles! anderen maakt de liefde blind. u maakt ze helderziend boven menschen vermogen. Ik, die de Koningin Maria conterfeiten moet, en alreede lichtbruine tinten in hare oogen heb geworpen, maar zonder vaste zekerheid of ze blijven kunnen, daar ik nog zoekende ben naar de ware uitdrukking, en volkomene kleurnabootsing, sinds ik die van de hare nog niet heb konnen uitvinden; ik, die uren lang reeds met gespannen opmerking in die Koninklijke kijkers heb gestaard, zie mij nog niet verder, en gij, gij, die eerst onder de verbijsterendste gemoedsbeweging slechts even op haar hadt gezien, verklaardet mij reeds terstond, dat zij zwart waren, en dat hunne schittering u had verwond, bij gelijken van vurige pijlen!… ik zwijg, overtuigd, dat beter zien u ontnuchteren zal, en bekoelen. Ten leste kunt gij lang, en met het meeste gemak zien; gij schijnt werkelijk zeer ontnuchterd, zeer bekoeld, en toch nu komt gij mij weer revelkallen van de zielvolle blikken dierzelfde weêgalooze oogen; alleen hebt gij nu de ontdekking gedaan, dat zij blauw zijn; eene ontdekking, die des te meer verdienste heeft, daar toch de Vorstin bij haar binnentreden gansch versteld, en ontdaan van wezen was, en de oogen dof en omneveld had, op zulke wijze, dat daarin niets schitterde dan hare tranen, hetgeen nooit voordeelig kan geacht worden tot vaste onderkenning van de kleur .…

— Ach! gij gekscheert, en gij hebt misschien gelijk; ik moest mij op dit punt zoo bepaald niet uitspreken; want nu ik het mij wel herinner, ware,n ze dieper, dan zwarte, en meer lichtend dan blauwe;… het mogen dan wel bruine zijn geweest.