Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/81

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zij zou mij laten roepen.

— Welnu, ik zal uw vertegenwoordiger zijn, ik zal haar, zoover het doenlijk is, de redenen zeggen van uw overhaast vertrek, en voldaan of niet, zij zal die moeten billijken.

— En ik beloofde haar mijne diensten! zoo zij mij toch iets wilde opleggen, dat mogelijk was te volbrengen?

— Geene schade! — zoo dat van dien aard is, zegt zij het mij, ik breng het trouwelijk over, en ’t zij gij het volvoert of niet, gij blijft buiten hare macht, buiten die van haar toorn, en buiten die van haar blik!

— Misschien hebt gij gelijk, en is uw raad wijs, en goed; maar, ik kan dien niet opvolgen, ik heb beloofd…

— En ik heb beloofd u te genezen, dus waag ik u niet aan nieuwe instorting.

— Lacy! spreek niet zoo, gij noemt het eene kwaal, ’t kan wezen dat het er eene is, maar zoo vaak ik die voele, heb ik die lief — En liever dan de genezing; van gansch herstel huiver ik al van den dood.

— Ziedaar werkelijk een ongeneeslijke patiënt! niet te willen herstellen! maar ik ben een streng arts, en ik geef u niet op; ik zal zorgen, dat uwe oproeping niet zoo spoedig volgt, dacht Honthorst, en luide zei de hij:

— Maar als de tijdsgelegenheid, waarover niemand, zonderling niet eene Vorstin, vrijelijk beschikken kan, het eens niet toeliet, dat zij u heden tot zich terugriep?

— Zoo blijve ik tot morgen.

— Op ’t kasteel?

— Zeker, zij heeft het mij bevolen; ik zal wel hier of daar een plekje vinden om den nacht over te brengen.

— En zoo morgen ook even gelijk voorbijging?

— Zoo verbeide ik overmorgen, en den dag die volgt, en een nieuwen, en nog weer een nieuwen, totdat eindelijk…

— De Koningin u ganschelijk vergeten zal hebben, en naar Engeland afreist, of zult gij meêgaan, altijd in afwachting van haar last?

— Ik zeg daarop geen neen!

— Wat! zijt gij dol geworden? Gij zoudt op zoo lossen voet een keer naar Engeland doen?