Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— De afreize is bij lange na nog zoo zeker niet, gij hebt het gehoord als ik, en hoe ’t ook zij, ik kan mij niet uit dezen cirkel losrukken, ik word er geboeid door zooveel vreemds, door zooveel zeldzaams, ja zelfs door simpele nieuwsgierigheid.

— Ei zoo! nieuwsgierigheid, is die, als ik ’t vragen mag, de nieuwe mom, daarmee zich uwe liefde dekt?

— ’t Is geene liefde, geloof mij! maar wat die nieuwsgierigheid aangaat, zij heeft ge ene kleine stof, zij wordt getrokken door zoo wondere zaken, die ik u ga meedeelen, en daarvan ik den afloop weten moet, al zou ik mij aan ’t uiterste wagen.

— Gij spreekt van de ranken, en streken der hofluiden, naar ik gisse, die u straks het gemoed zoo heftig bewogen?

— Juist, daarmeê vervuld kwam ik tot u, of eigenlijk niet tot u, dien ik niet hier dacht te vinden, maar, om in de vrije lucht adem te scheppen, en rust te zoeken voor ’t fel bewogen gemoed. Gij hebt mij daarvan afgeleid door uwe vragen naar Maria.

— Die afleiding was u niet bijster nut, dacht Honthorst, en tot Diedrik zeide hij: — Nu dan vertel mij uwe ontmoetingen, en lotgevallen in dit doolhof, daarin ik dwaashoofd u zelf gevoerd heb. Ik achte de Koningin zal u nog wel een goed uur vrijlaten, te eerder daar het tegen den tijd loopt van hare tafel, en wat mij aangaat voor heden schilder ik niet meer; alleen laat ons een ander rustplekje zoeken, want daar komt eene dame, en hetgeen gij te vertellen hebt, mag wel niet geschikt wezen om door vreemde ooren te worden opgevangen.

En hij nam Diedrik’s arm, en wilde den weg nemen naar eene zijlaan; maar reeds was de vrouw zoo dicht genaderd, dat zich dus van haar afkeeren eene onbeleefdheid zou geweest zijn, en te eerder, daar het kennelijk haar doel was op hen aan te komen; Honthorst liet dus Diedrik's arm los, versnelde zijne schreden, en zich buigende, sprak hij haar aan als: Mevrouw de Sourdiac:

Het was eene dame van dertig jaar, die er vrij goed uitzag, en die zelfs bevallig zou geweest zijn, zoo hare trekken minder gemaaktheid, meer gulle openheid hadden vertoond, en minder gemanierdheid hare houding had ontsierd; hare kleeding was prachtig. Over een lichtblauw satijnen sleepgewaad, dat vóór openhing, en een onderkleed van goudbrocade liet zien, droeg