Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

waarheid verbazen moet van zulk een jong meisje; ’t is jammer dat Mevrouw de Chevreuse te Brussel gebleven is; die alleen nog had haar lessen kunnen geven en hare opvoeding voltooien!

— Vergiffenis, Markiezin, doch de pleegdochter van Bassompierre zou nooit de kweekelinge kunnen zijn van de vriendin van Anna van Oostenrijk.

— Gij hebt gelijk, Mijnheer de Graaf de Beaufort is wellicht haar opvoeder geweest; maar op mijn woord zij is vèr voor eene Huguenote; ook is het van ’t hoogste belang, dat zij niet mede reist naar Engeland!

— Ziet gij daar schade in?

— Groote schade, ik zweer het u!

— Voor de Koningin, of voor ons?

— Wat de Koningin belangt, daar heb ik nog niet over gedacht; maar voor ons! zeker, Mevrouw Fabroni! voor eene Italiane, en voor eene vrouw die staatsdame was tijdens het regentschap van de Koningin-moeder aan het hof van Z. M. Lodewijk XIII, zijt gij al zeer weinig gescherpt op de intriguen van anderen; gij vraagt, wat ons dat zijn zal, zoo eene intrigante, die Huguenote is, aan het puriteinsche hof van Karel I hare rol kan spelen… maar ziet gij dan niet, dat zij ons allen zal dwarsboomen, ons allen verdacht maken, ons allen in de schaduw zal stellen en in ’t eind ons allen zal overheerschen, zoo niet gansch uit den weg ruimen!

— Ik beken u, Markiezin! al zoudt gij ook mijn weinigje vernuft verdenken, van dat alles zie ik niets, en allereerst om de goede reden, dat Demoiselle d’Arcy wel in ’t dwaalgeloof der Huguenoten is opgevoed, en met de sektarissen heeft verkeerd; maar dat zij van hare aankomst te Brussel af altijd is beschouwd geworden en gehandeld heeft als eene goede Katholieke, dat zij zelfs hier zoo geregeld de mis bijwoont als iemand onzer.

— Ja, op de wijze van wijlen Z. M. Koning Hendrik IV, en met de gezette aandacht van den Kardinaal Richelieu.

— Dat staat niet aan ons te beoordeelen, maar aan haar biechtvader.

— De groote dames toonen daar al zoo weinig zuivere denkbeelden van Gods alwetendheid als van Christelijke liefde, merkte Honthorst aan.