Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zoo ten minste schijnt het…

— Het schijnt! zegt gij, Mevrouw! en de oogen der Vicomtesse begonnen te flikkeren van toorn en onrust, gij zoudt dan meenen dat de houding, die hij uiterlijk aanneemt tegen haar, niet die is, welke…

— Welke de juiste uitdrukking is van hetgeen er eigenlijk tusschen hen omgaat.

— Mevrouw! Mevrouw! maar dat is eene schrikwekkende beschuldiging, die gij daar uitspreekt! riep Fabroni’s gade, met drift oprijzende, en mij dunkt het ware toch voorzichtig , zulke onderstellingen geen lucht te geven, zoo men…

— Niet zoo iets als zekerheid had! daarin hebt gij gelijk, Vicomtesse!

— O! maar mijn God! ik word dan bedrogen! riep de dame uit, eigenlijk met meer toorn dan smart, naar het mij toescheen.

—Ik heb eenige reden om zóó te denken! hernam Mevrouw de Sourdiac koel.

Die koelheid scheen de andere dame op eene andere gedachte te brengen.

Zij zweeg eene wijle, glimlachte toen en zeide: O! ik weet het, gij zegt dit alles om mij te kwellen of tegen Mejonkvrouw d’Arcy in te nemen; gij kent mijne zwakheid, ik ben ijverzuchtig, maar ik zou Fabroni al te groot onrecht doen, zool ik het ware op Lucienne, een kind wier voogd hij is, wier vade, hij zou kunnen zijn, dat voor hem siddert en dat hem meer vreest dan de Koningin! en zich al meer en meer geruststellend onder hare eigene bewijsredenen, eindigde zij uiterst kalm, en alleen wat scherp tegen de Markiezin: Gij ziet dus, Mevrouw! dat uwe plagerij, hoewel een weinig al te boos en al te onvoorzichtig, ditmaal geene kans heeft te treffen.

Mevrouw de Sourdiac antwoordde hierop koeltjes, zonder boos te worden over die aantijging, of haar te wederleggen: — Er is vreeze en vreeze, melieve! ook de uiterste passie heeft zulke huivering tegenover haar voorwerp… en juist een kind, als gij Lucienne d’Arcy noemt, kan uit luim alle heeren, zelfs prinselijke, die aan hare voeten liggen, versmaden, om den blik af te smeeken van den fieren, stouten gebieder, die haar achting afdwingt.