Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

door de kleine vrouwenhand zijner dochter; zij zal met hem spelen als de moedwillige knaap met den kever dien hij aan de koord heeft, of als eene jonge dame met haar schoothondje; nu eens zal zij hem overvoeden met gevaarlijke lekkernijen (hare liefkoozingen); dan weder vergeet zij hem, en laat hem verhongeren in hare loszinnigheid.

— In waarheid, het is zoo, wij vaders hebben van die zwakheden; maar als gij, evenals ik zijn waanzinnigen angst gezien hadt, bij een licht gevaar van dat kind, gij zoudt het hem vergeven hebben.

— En wie zegt u, dat ik het niet weet? was het antwoord van mijn dominee, alleen, wat zal het einde zijn?

— Ja, wat zal er het einde van zijn? dacht ik, toen ik door eene onverwachte wending in mijn lot, voorgoed in de nabijheid geplaatst werd van den man, wiens levensbeschrijver te worden mij voorbehouden scheen. Want ik zag hem opnieuw in een toestand, waarvan ik, hoe weinig die hem scheen te deren, al het deerniswaardige diep besefte. Iedere der voorspellingen van mijn predikant was bewaarheid geworden. Men kon zich geen meisje schooner voorstellen dan jonkvrouw Ine op haar achttiende jaar, en geene vrouw was met haar te vergelijken in fijne beschaving, in juisten wereldtoon, in bevallige losheid van houding en manieren. Het was eene roos, eene prachtige roos, maar met elsscherpe doornen. Sedert zij hare intrede gedaan had in de wereld, woonde zij met haar vader te Leeuwarden, en voerde een schitterenden staat. Jonker Lieuwestins had al zijne afgebrokene betrekkingen weer aangeknoopt om zijne dochter te kunnen terugvoeren in de kringen, waaruit hij zich vroeger had losgerukt, om geheel alleen voor haar te kunnen leven. Thans behoefde zij iets anders dan haar vader alleen; zij behoefde de bewondering, het gewoel, de vermaken der wereld.

Ieder die niet geheel onkundig is van de maatschappelijke samenstelling der Friesche hoofdstad, weet dat men er nog