bij wijze van charges, op een hangend hoekkastje. De eigenares van dit alles zat aan hare tafel in eene kleeding, die met het huisraad in overeenstemming was; geen gebrek, maar ook niets dan het volstrekt noodige; geene wanorde; geene haveloosheid, maar ook niet een enkel toegeven aan de zucht tot opschik; geene enkele poging, die schoonheidszin verraadde; er was geen zweem van die behaagzuchtige schamelheid, die hare naaktheid dekt met morsige blondes en met verkleurd rose krip, maar ook niets van dat welgedane, dat, onder den hoogsten eenvoud, soms nog eene mate van welgesteldheid aanduidt; zelfs de aarden bloempotten met de anjers of den tunikaan, de gewone vergoeding van lieden, die zoo hoog wonen, dat zij geen voetbreed tuinaarde bezitten kunnen, ontbraken hier. En scherp contrast met die sobere en onpoëtsche omgeving maakten toch twee of drie elegante vrouwengewaden, die aan kapstokken hingen tegen een ander gedeelte van den muur, en het werk zelf, waaraan de bewoonster bezig was. Bevalliger, dichterlijk fijner weefsel en meer vorstelijk rijk was misschien nooit door vrouwenvingeren gewerkt en geschikt, dan deze tuque van echt Brusselsch speldenwerk, waarop zij bezig was volant van zilverkant vast te hechten. Maar de ongelijkheid tusschen de armelijke, stijve, onbehaaglijke werkster en haar werk, dat evenzeer aantrok door fijnen smaak als door uitnemende pracht, wordt geëfend, zoodra wij de eerste voorstellen als mejuffrouw Honorine l’Héron, naaister en borduurster voor madame Deprie, modiste in de straat du Helder, n°. 30 (ik geef het adres nauwkeurig, want het huis is bekend voor bloemen, bruidskorven en handschoenen).
Zoo ik gezegd heb, dat mejuffrouw Honorine bezig was, heb ik mij vergist; want zij liet de beide handen op de knieën rusten, hield het hoofd gebogen naar den grond, en de ooren gespitst met sterke inspanning. Zij luisterde. Ja, zij luisterde naar de muziek, naar de dansmuziek, daar beneden, die speelde, om de gelukkigen vroolijk te