dat de natuur gevrijwaard heeft van giftig gedierte en dat vrijen toegang geeft aan het spleen. Malta, waar Siciliaansche priesters en Engelsche methodisten met elkander samentreffen. Malta, het grijze weeskind der ridders, door Engelsche voogden tot eeuwige minderjarigheid teruggezet. Malta, bezongen in de Eneïde en toch het lusttooneel van romantiek en ridderpoëzie. Malta is niet meer wat het was in de eerste dagen van de ridders van Rhodus, Men zou het zelfs onrecht doen met het eene schaduw te noemen van hetgeen het was voorheen; eene schaduw gelijkt nog het beeld, al is het in flauwe en onzekere omtrekken, maar Malta heeft zijne vroegere vormen verloren: een enkele schaarsche trek moge aan zijne vroegere af komst herinneren, het Malta van de negentiende eeuw gelijkt zoo weinig op dat van Hugues Payens als een Engelsch matroos op den Griekschen Herkules, of een grootmeester van Malta zelve op een president van het huis der Lords. Maar is het anders geworden, het is toch nog veel gebleven. Het is niet meer de kleinste vorstenstaat van Europa, maar het is een Europa, eene wereld in het klein, waar alle volkseigendommelijkheden, vertegenwoordigd door alle kleederdrachten, gewoonten en begrippen, zich kruisen zonder zich te botsen, en zich raken zonder zich te stooten. Het is niet meer de gevreesde vijandin van den Islam, de geestdriftvolle aanvoerster van het Kruis tegen de Halve—Maan, maar het is in de hand van protestantsche Christenen een ondoordringbaar schild, van waarachter zij de stoutste aanslagen wagen kunnen ter overheersching en vernedering hunner broederen; van Saraceenen en Turken heeft het niet meer schatting te eischen; maar het is een groot douanenhuis geworden, waar de machtige Engelsche tolgaarders hun cijnzen ontvangen uit de handen van alles wat een zeil wil ophijschen in het groote vaarwater der Middellandsche Zee! Het is niet meer de kale rots, waar iedere Paladijn zijne handvol aarde moest aanbrengen, terbe scherming waarvan ieder ridder geharnast dáár stond
Pagina:Bosboom-Toussaint - Negen Novellen, 1883.djvu/80
Uiterlijk