Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

doen: doch van alles wat ik heb ondernomen, is niets gelukt. Ik ben ten einde raad. Gij beiden tracht wel door uwe werkzaamheid het gebrek af te weren, maar het valt mij oneindig hard te moeten leven van het weinige dat uwe vlijt vergaart.”

»Vader, laat u dat niet ontrusten. Hebt gij niet altijd voor óns gezorgd?” sprak Eva.

»En zie, de sluier is af!” riep Francis, die luchtig het fraaie satijn van het borduurraam losmaakte, »en de Lord heeft ons veel geld beloofd, niet waar, Eva?”

»Als hij in dit onstuimige weêr maar lust zal hebben dien af te halen.”

»Ach!” zeide Francis, terwijl zij even bloosde, »hij niet komen! Hij had er immers zooveel voor over, dat wij dien nog heden afmaakten.”

»Ook kan hij een bediende zenden,” hernam Eva.

»Ik wenschte wel, meisje! dat dit werk u niet juist met voorname lieden in aanraking bracht. De adellijken des lands zijn niet altijd de edelsten, en in hunnen omgang leert men veel, dat u in uw eenvoudigen staat schaden kan.”

»De groote dame, waarvoor wij eenige weken geleden een kleed gewerkt hebben, zond eene kamenier, en de baronet, die zoo rijkelijk betaalde, liet zijne handschoenen bestellen door een kleinen edelknaap; dit zijn tot hiertoe onze eenigste klanten behalve deze Lord, die alléén zelf komt. Wij weten niet hoe hij heet, maar hij is juist niet onvriendelijk, hoewel eenigszins uit de hoogte; vindt gij niet, Francis?”

Deze boog zich om eene schaar op te rapen. Er werd zacht aan de huisdeur geklopt. Eva verliet het vertrek, en toen zij terugkeerde zeide zij tot Bealow:

»Vader, daar is een leerling van den schoenmaker Dawson; deze ligt op zijn sterfbed en wenscht dat gij hem in zijne laatste oogenblikken zult bijstaan. De jongen heeft eene lantaarn bij zich, maar, beste vader, het is buiten zoo guur en het waait bijkans een storm!”

»Dat zegt niets, mijn kind. Een stervende, die naar godsdienstige vertroosting smacht, mag niet wachten. Hoort, gij zijt verstandige meisjes, gij zult met dien vreemden Lord, als hij komt, niet meer spreken dan hoogst noodig is. Belooft gij mij dat?”