Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zuster aan, helpt! hierheen, hierheen! Redt de onschuld! De Hemel zal er u voor zegenen!” Zoo kermde het arme meisje, handen wringende en in doodsangst. Doch niemand hoorde haar; de anders levendige straat was door het ruwe weder en het vergevorderde avonduur van menschen als gevaagd, de boogschutters van den sheriff deden hunne ronde nog niet, er scheen geene uitkomst te zullen naken. In ’t eind daar ziet zij, neen, het is geene verbeelding! zij ziet twee mannen die haastig op haar geschrei toeloopen. Zij naderen; die het eerst aankomt, een man van hooge gestalte, vraagt haar wat zij van hem wenscht?

»Daar binnen mishandelt men een meisje, mijne zuster! Red haar, zoo gij een ridder zijt; help haar, zoo gij u Christen noemt!” De vreemdeling was reeds binnen en wilde de deur openen.

»Dat helpt niet; zij is aan de andere zijde gegrendeld”

De tweede man kwam nu ook nader.

»Doe open, in den naam der Koningin en der wet! Doe open of ik verbrijzel de deur! Doe open, zoo gij nog op genade hopen wilt!”

Men hoorde beweging in de kamer, een geschuifel alsof twee menschen worstelden. De vreemde man buiten beproefde met zijn dolk de deur uit hare hengsels te wrikken, de andere hielp hem daarbij; een licht geritsel aan den grendel deed vermoeden dat er moeite werd gedaan om dien terug te schuiven; het was slechts eene halve beweging, die weinig baatte, doch de beide anderen gelegenheid gaf om hunne dolken tusschen de kleine ruimte in te steken en zoo te beproeven den grendel te bewegen, die driemaal krassend draaide en eindelijk wegsprong.

»Geloofd zij God!” riep Eva, van blijdschap schreiende. Doch een schrikkelijk tooneel deed zich aan hun oog op: dicht bij de geopende deur lag, blijkbaar na eene poging om die te bereiken, de arme Francis, blauwachtig bleek, met gezwollen lippen, met verglaasde oogen die als van afgrijzen strak open stonden, met verward hangend haar, met losgerukten halsdoek; hare rechterhand bloedde, terwijl zij in de linker eene puntige schaar krampachtig vastklemde. Al meer en meer naar den schoorsteen terugwijkende, zag Benefield als in bedwelming de