Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/107

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

binnenkomenden aan. De grootste vreemdeling naderde, trad vlak voor hem, en zag. hem toen met doorborende scherpheid aan. »Benefield! verachtelijke schurk,” riep hij, den degen trekkende, »doe thans rekenschap!”

»Courtenay!” grijnsde de andere, en op eens schoten zijne oogen giftige vlammen. »Gij! en eeuwig gij! Ja trek vrij uw degen, dat is juist weder eene heldendaad voor u! Gij ziet het, de kleine heks dáár heeft mij den mijnen ontrukt.”

»Die engel! zij heeft dus hare eer verdedigd met meer dan vrouwelijken moed,” hervatte de Graaf, een blik van bewondering en medelijden op Francis werpende, die Eva, door Darley, want deze verzelde zijn meester — bijgestaan, tot zich zelve trachtte te brengen; daarop vervolgde hij, tot Benefield gewend, met diepe verachting:

»Neen waarlijk, ik zal mijn degen niet bevlekken met uw onrein bloed. Ik had u misschien voldoening te vragen voor meer dan ééne beleediging; maar ik wil van u geene genoegdoening meer! Ik kruis alleen mijn degen met dien van een waarachtig edelman. Dat zijt gij niet; en weet gij waarom gij het niet zijt? Zie, dáár ligt” — en hij wees op het meisje — »uw blazoen, door u zelven vertrapt. Wie eene vrouw mishandelt, is geen ridder meer. Van hier dan, ellendige, uwe straf wacht u elders! Van hier, verlaat het dak der onschuld, waaronder gij slechts vloek en jammer gebracht hebt, en waaruit vloek en ellende u volgen zullen.”

»Ik ver laat deze woning, Graaf van Devonshire!” hernam Benefield met eene gehuichelde kalmte, die hij alleen terugvond in de hoop op eene toekomstige wraak, »doch, vergeef mij, niet het huis der onschuld, maar de schuilplaats van een kettersch priester en zijn gebroed, waar men u misschien reeds gaf, wat men mij met zooveel misbaar weigert.”

Langzaam en nog eens den hyena-blik op de bleeke Francis slaande, verliet hij het vertrek. Dicht bij de huisdeur trof hij Thomas Bealow zelven aan, die hem groetende voorbij ging. »Uwe dochters verwachten u nog niet!” riep hij hem toe.

»Toch ben ik haar immer welkom,” dacht deze bij zich zelven, »waarom zou die edelman dat zeggen,” en hierover peinzende, trad hij snel zijn woonvertrek binnen.