Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gewelddadigheid met angstige zelfverdediging; van besliste sterkte met onnoozele zwakheid; van den lammergier met de duif; van den bloedhond met het uitgekozene offer; maar aan de zijde der onmacht streed God! … en dáár liet zich eene mannenstem hooren, die luide en dreigend tot openen drong. Toen beproefde de gefolterde haar laatsten tegenstand in het verschuiven van: den grendel; haar laatsten tegenstand, want de woesteling stiet haar met zijne vuist terug, tot zij machteloos nederviel. Zijne helsche overwinning zoude zeker geweest zijn, doch de deur werd geopend, en de zege behoorde der zwakheid!

Terwijl de meisjes spraken, had Courtenay een mannelijken traan van medelijden niet kunnen terugdringen, en het hoogvlammend rood der verontwaardiging had daarbij meer dan eens zijn aangezicht gekleurd. Thans sprak hij op ernstigen toon: »God zelf heeft mijne schreden hierheen geleid, opdat de boosheid zoude gestraft worden, en, bij mijne riddereer! ik zal er in voorzien.”

»O mijn Heiland!” viel hier de oude Bealow in, »dat zijn immers de dagen van den Anti-Christ! zulke Godtergende gewelddadigheden onder de grooten der aarde moeten haar ondergang na zich slepen. Mijne kleine kinderen hongeren; mijne brave dochters werken om in ons gebrek te voorzien; men biedt haar goud, maar te gelijkertijd schande en onteering, en daar zij het verwerpen, randt men haar aan met schandelijke list en geweld: haar! mijne onschuldige, mijne arme Francis, nog bijna een kind!”

»Troost u, goede man!” hernam de Graaf, »eene hoogere hand waakte over uwe dochter; zij is bewaard gebleven, zij zal zich van den schrik herstellen. Dan, uw huisgezin moet niet meer worden. blootgesteld aan de verleiding en de kwade bejegennigen, die in uw toestand geene zeldzaamheid zijn. Ik meen te mogen hopen dat gijlieden mij eenigszins vertrouwt. ik ken edele dames, die ik op de deugd en de talenten uwer dochters opmerkzaam maken zal; zij zullen u ruim van werk voorzien. Tot zoolang zij het mij vergund uw zaakverzorger te zijn,” vervolgde hij, met innemende minzaamheid zijne beurs den huisvader in de hand drukkende; »gij moogt, noch kunt mij afslaan;