Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/123

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Niets van dit alles, Mylord! Ik wil u thans niet lastig zijn met eigen verdrietelijkheden, noch u vermaken met de zotheden van anderen. Het is in den naam van een zeer ernstig belang, dat ik u spreken wil.”

»Bij St. Joris! gij spant mijne nieuwsgierigheid.”

»Niet hier, als het u belieft, edele Graaf! laat ik u voorgaan naar mijn eigen vertrek; daar zijn wij meer veilig.”

»Zoo als gij verkiest, beste Arundel, maar, bij St, Joris! ik moet lachen over uwe geheimzinnigheid; het is toch geene samenzwering, hoop ik?” sprak Devonshire zijn arm nemende.

De Groot-Kamerheer antwoordde niet, doch geleidde hem zwijgend in zijn vertrek en bood hem een der prachtige leunstoelen aan, welks rug en zitting van goudstof met blauwe gevelouteerde bloemen fraai uitkwam bij het blinkend ebbenhout, waarin zij gevat waren.

De Graaf zette zich neder, en zag, eenigszins verwonderd over die plechtige handelwijze, Arundel vragend aan.

Deze plaatste zich recht vóór hem en sprak toen met nadruk:

»Graaf van Devonshire! gij zijt een edel mensch. Sedert ik u leerde kennen, heb ik u daarvoor gehouden, en niets weersprak tot hiertoe de achting die men u kan toedragen; ik heb daarenboven persoonlijke verplichting aan u: op den dag toen eene onverdiende ongenade mij dreigde, hebt gij…”

»Och zwijg toch, beste vriend, zoo gij niets weet dat meer nieuw, en minder langwijlig is.”

»Ik zwijg dan van uwe goedheid jegens mij; doch niemand leeft er aan dit gansche hof, dien uwe Lordschap niet de eene of andere dienst heeft bewezen, of die, in geval van nood, niet op uwe hulp zoude durven rekenen. En toch hebt gij nooit één woord gesproken ter gunste van een edel wezen, dat geheel onschuldig lijdt, waaraan uw ridderlijk hart het eerst had behooren te denken!”

»Is gij nu voorgenomen hebt in raadsels tot mij te spreken…?”

»Welaan dan, Mylord! Ronduit gezegd, waarom waart gij niet sinds lang de voorspraak van prinses Elisabeth? Waarom hebt gij niet getracht deze met hare zuster te verzoenen?” En