Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/126

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ten naam der geliefde voor een vertrouwd oor te mogen uit spreken. En toch moest hij laaghartig en zelfzuchtig schijnen en toch gevoelde hij dat de ander niet meer gelooven kon aan de goedheid van zijn hart, toen hij antwoordde, zooals zijn gegeven woord het eischte:

»Neen, Arundel, neen; ik kan haar niet helpen; voor haal vermag ik niets; vooralsnog niets;… misschien in het vervolg;… wie weet… geloof mij, mijn vriend, laat ons geduld hebben.”

»Dus heeft de beklagenswaardige ook u verloren,” hervatte de Groot-Kamerheer koel en met stugheid. »Ik moet u nog met eene vraag lastig vallen, Mylord; het is de laatste over dit onderwerp. Zult gij mij tegen zijn, zoo ik in haar voordeel spreek?”

»Op mijn ridderwoord, neen!” riep Devonshire schielijk; zijne oogen schitterden van vreugde over eene uitkomst, die zoozeer met zijne wenschen instemde, en hij stond op en vatte Arundel bij de hand. Zoo brandend jaagde het bloed hem door de aderen, dat de andere, door het gloeien van die hand verschrikt.. de zijne terugtrok als had hij op gloeiend ijzer getast, doch de Graaf hield die vast en sprak met zichtbare vervoering: »Neem mijn dank, edele man! mijn innigsten dank, dat ik u zoo heb leeren kennen,” en snel, eer Arundel antwoorden kon, had hij hem verlaten.

»Bij God! dien man begrijp ik niet!” riep de Groot-Kamerheer , hem in verbazing naziende.

Nog slechts ten deele hersteld van de verschillende aandoeningen, die zijn gemoed geschokt hadden, liep de Graaf van Devonshire eene der gewone hofzalen binnen. Men zegt hem dat de Koningin naar hem gevraagd heeft; men wijst hem het vertrek aan waar zij zich bevindt; hij begeeft zich daarheen; hij ziet er den Kanselier en Benefield bij haar. Eensklaps is het hem duidelijk, dat dit tot eene vreeselijke ontknooping leiden kan, dat beiden met elkander in betrekking kunnen staan en het eens zijn tot zijn verderf. Als wij een belangrijk geheim met ons omdragen, is het ons alsof elk onzer bewegingen dat verraden zal, alsof ieder voorbijganger het op ons voorhoofd kan lezen, en alsof ieder vijand het snel zal ontcijferen. Eene