Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Neen, Mylord! dat is iets anders dan verstandsverbijstering, dat is opzettelijke boosheid! zich listig te verbergen in deze kamer, ons gesprek af te luisteren, ons te overvallen met de hand aan het zwaard! Bij de gebenedijde Moedermaagd! dat mag gekwetste majesteit heeten!”

»Hoor mij, genadigste! Ik ben niet schuldig, niet zoo schuldig … ik had reden… om… heimelijk… Devonshire is…, weet…

»Gij neemt een grooten naam op de tong, Sir! Wat spreekt gij van dezen edelman? Wat heeft hij met u gemeens?” riep Maria heftig, en luid klonk haar bevel in het nevenvertrek: »men roepe den Graaf!” — aan het hof werd Courtenay bij uitsluiting zoo genoemd, zonder bijvoeging van zijn naam.

»Zoo gij één woord van het geheim rept, laat ik u zinken,” had Gardiner middelerwijl den ridder toegefluisterd, die nu niet wist wat hij zeggen moest, toen Maria hem nogmaals afvroeg:

»Waartoe hebt gij u hier verscholen?”

»Ik… ik zocht eene schuilplaats… en…”

»In ons slaapvertrek, op ons rustbed? Bij St. Katharina!. dat is vreemd en zeldzaam vermetel!”

En zij ging voort den ontstelden edelman in verwarring te brengen door hare vragen, waarop hij konde, noch durfde antwoorden, daar de Kanselier hem telkenreize dreigend toewenkte te zwijgen.

Eindelijk kwam de Graaf.

De onstuimige taal, waarmede hij binnentrad, die Gardiner bevreemdde en Benefield volkomen tot wanhoop bracht, werd spoedig door hem opgehelderd. Er waren niet vele woorden noodig, om de Koningin te overtuigen van de schuld eens edelmans, die reeds zoozeer het ongeluk gehad had haar te mishagen, en die niets tot zijne verdediging konde inbrengen, dan onsamenhangende beschuldigingen en schimpredenen tegen zijn aanklager, die hij terstond daarna weder herriep, doch welke Maria zoozeer verbitterden, dat zij op hare eerste aanklacht van gekwetste majesteit terugkwam, en hem deswege aan het gerechtshof der Sterrekamer wilde overgeven; een besluit waarvan Courtenay, wiens medelijden was gaande gemaakt door de verslagenheid van zijn vijand, haar slechts met moeite terugbracht,