Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/164

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

had nedergelegd, neemt hij zijne kleederen, slaat zijn mantel, om en verwijdert zich onhoorbaar. Hij bereikt de welbekende zijdeur, die van uit dezen vleugel naar den tuin voert. Eene sterke brandlucht en een dikke dwalm komen hem te gemoet. Hij schrikt geweldig en ijlt den hof in, van waar hij Arabella’s vertrekken goed zien kan. Een ijzingwekkend schouwspel doet zich aan hem voor; hij ziet niets dan vlammen en vuur.

»Barmhartige God! mijne zuster!” gilt hij. Met roekeloozen moed klemt hij zich vast aan het afbrokkelende muurwerk, waarvan de grillige vlam zich reeds verwijderd heeft, en welks heete steenen zijne handen verschroeien. Hij heft zich zooveel mogelijk op, en staart daarheen, waar hij meent dat de slaapkamer zijner zuster is. Hij ziet iets liggen… een verschrompeld lijk.

»Arabella verloren!” roept hij, met een angstkreet van smart, en hij ijlt terug in den tuin, met eene vertwijfeling waarvan hij geen meester is. Hij loopt zoo snel, zijne stappen zijn zoo ongeregeld, dat het is, alsof hij ieder oogenblik struikelen zal; hij richt de oogen naar den grond; hij ziet bij eene bank iets donkers liggen, dat zijne aandacht trekt. Spoedig is hij er bij; hij strekt er de hand naar uit: het is eene vrouw die levenloos schijnt. Hij heft haar op. Zij haalt nog adem. »Dank, o Heiligen! eeuwigen dank!” juicht hij… het is zijne zuster. Zijne . pogingen om haar tot zich zelve te brengen gelukken. Met bevreemding ziet zij zich in zijne armen.

»Eduard! mijn broeder, zijt gij het? Waar zijn die andere mannen, die vreeselijken! Wat is er voorgevallen, waarom ben ik hier! Die brand! die eed! o God, dat was akelig! Was het een droom, dan was het een zeer bange!”

»Arabella, liefste zuster, kom weder tot u zelve, stel uw geest gerust. Nu gij gered zijt, is alles gewonnen! Gevoelt gij u sterk genoeg om hier alléén te blijven tot ik u hulp zenden kan? Wij moeten pogingen doen om nog van uw eigendom te behouden, wat mogelijk is.”

»Doe wat gij wilt, Eduard, maar laat mij niet hier! niet al leen. Die mannen van het komplot mochten terugkeeren, mochten mij met zich voeren; wie weet het! Neen, broeder, om Gods wil, verlaat mij nu niet!”