Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/165

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wat spreekt gij van een komplot! … hoe zal ik daar ginder hulp aanbrengen, als ik niet van hier ga? Kunt gij mij dan volgen?”

»Ja, ik heb moed, ik heb kracht om u te volgen. Gij zijt mijn heilige, mijn beschermengel!” riep zij, opstaande en hem krampachtig bij den arm vattende.

»Maar zeg toch, Arabella,” sprak hij, terwijl zij voortgingen, .wat zeidet gij daar van een komplot? Waarom vind ik u geheel gekleed in het midden van den nacht?”

»Wees barmhartig, Eduard! doe mij geene vraag meer. Ik ben zeer ongelukkig, zeer te beklagen, ik heb alles verloren, zelfs het recht op uwe achting, zelfs den zegen der Heilige Kerk!” En zij brak bij deze woorden in tranen uit.

Een vreeselijke angst beving den Graaf; hij haastte zich niet meer om voort te komen; hij zag talrijke groepen menschen, die rondom den brandenden vleugel bijeen schoolden; hij onderscheidde de wijk- en brandmeesters met hunne staven en hun gevolg, die zich reeds met blusschen bemoeiden en het volk daartoe aanspoorden. Het was toen, dat de troep Cornwallers en Kentslieden den tuin binnendrong.

»t’ Is, voor den duivel, te laat!” riepen zij teleurgesteld, toen zij de menigte gewaar werden.

»Niet te laat! zoo waar wij dolken hebben, niet te laat!” galmden sommigen. »Kunnen wij ons niet met de verwijfdeste delingen meten!”

»Ja! ja! dat zal een voorproefje zijn van het andere!”

»En onze leus zal zijn: voor Wyatt en voor de vrijheid!”

»Stil, mannen, stil!” riepen de bedaardsten, die hen gevolgd waren om nog eenigszins de orde te handhaven. »Wilt gij dan alles nu reeds verraden?”

In weerwil van Arabella, die vluchten wilde, zoodra zij de vreemden bemerkte, trad Courtenay hen in den weg.

»Halt mannen, waar zal dat heen?”

Zulk eene vraag van een ongewapend man had iets dat die lieden ontzag inboezemde. Zij zagen elkander, als waren zij onzeker wat te antwoorden.

»Zoo gij komt om te helpen blusschen, rade ik u terug te gaan,” hervatte Courtenay. E»r is reeds overtollig volk genoeg!”

De ruwe Jack vatte het woord op.