Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bedienden en eenig volk, ook dezen kant ingeslagen was om nasporingen te doen naar de vrouw des huizes en haar broeder. Darley was gewekt door het gegil der bedienden, die eindelijk uit hunne doffe sluimering ontwaakten door het instorten van balken en bogen in de bovenvertrekken aan de westzijde van het huis, terwijl zij in het oostelijk gedeelte en dan nog ,vel in benedenkamers, hun verblijf hielden. Slechts enkele vrouwen en de kleine Moorsche page sliepen achter het bidvertrek der Lady; van deze werd niemand gered, waarschijnlijk smoorden zij in den rookdamp en gingen zoo uit den slaap in den dood over. De arme Debora, die op haar armstoel was in geslapen, werd door de brandlucht verschrikt wakker; bedwelmd door de dikke rookwolken, had zij getracht een deur te bereiken, en was misschien reeds door den rook verstikt, voordat hare kleederen vuur vatten; het was haar verminkt lijk, dat Courtenay zoozeer ontzette.

Darley dan vermoedde uit het gewoel en de kreten die hij hoorde, dat er iets buitengewoons voorviel. Hij staat op, slaat een blik op het ledikant van den Graaf, en ziet dezen daar niet meer. In verwondering verlaat hij haastig het vertrek; hij komt in de voorzaal, waar eene algemeene verwarring heerscht, en waarin reeds verscheidene lieden zijn doorgedrongen, die, zooals het bij zulke gelegenheden doorgaans gaat, meer de ontsteltenis helpen bevorderen, dan wezenlijke hulp aanbrengen. Zijne zintuigen hebben den jongeling reeds de verschrikkelijke ramp doen kennen; hij vraagt naar zijn meester, naar de vrouw des huizes. Geen van beiden zijn zij te vinden! Men vreest dat de Lady in het brandende vertrek is omgekomen. Hij kan niet denken dat de Lord, van het onheil bewust, hem slapend aan zijn lot zal hebben overgelaten; wat kan dezen bewogen hebben zich in den nacht te verwijderen? Weinig bezorgd over de gevolgen van den brand, behoudt hij bij het rumoer en geschrei om hem heen eene bedaardheid, die hem koel overleg vergunt, en put hij zich uit in achterdochtige gissingen.

»Ik wil zekerheid!” roept hij eindelijk uit, »wie uwer heeft moed mij naar de westzijde te volgen?”

Verscheidenen, zoo burgers als bedienden, doen zich op.