Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/179

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

luk; en, zijne aanwijzing volgende, leerde ik veel daaruit van buiten, wat ik mij nu vaak ten troost herinner. Doch, om terug te komen op mijne eerste woorden, ik geloof dat dit bosch mij onverdragelijk is, omdat het mij steeds doet denken aan de vroolijke jachten te Greenwich en Woodstock, waaraan ik vroeger deel mocht nemen; ik schaam mij bijna het te zeggen, maar het hindert mij, dit vermaak te missen.”

»Uwe Ladyschap zou hier kunnen jagen, men zegt er is veel wild.”

»Jagen? zonder behoorlijk jachtgevolg, zonder den fieren, sierlijken stoet, die aan zulk feest iets bevalligs en indrukwekkends geeft! Jagen, met een paar geleende jachthonden en onhandige knechts, evenals de dochter van een armen landedelman die op een anders jachtgebied stroopt! Neen, bij God, beter is het dat de dochter van Hendrik VIII zich binnen vier muren opsluit, dan dat zij zich zóó in het openbaar vertoont.”

»Er .is iemand, die u in staat zou stellen een luisterrijken jachtterein te houden, zoo hij slechts wist…”

»Ach! zwijg, hij doet reeds zooveel voor mij. Het ware beter dat gij mij niet aan hem herinnerd hadt, Geertruid, nu ik hem voor een oogenblik vergat. Een onbeschrijfelijke angst overvalt mij, als ik aan hem denk. Nooit meer tijding van hem! En het glibberige pad te kennen, waarop hij voort moet. Te weten dat één woord van vriendschap voor mij hem een schitterend vooruitzicht kan kosten; de verhevene openhartigheid van zijn karakter te kennen, welke hem ten prooi geeft aan elken schurk die zich van zijne vriendschap weet meester te maken om haar te misbruiken; en niets te kunnen doen om hem te sterken, niets om hem te raden en geen anderen troost te hebben, dan het geloof aan zijn eerbied voor een eed, die mij soms voorkomt een zwakke band te zijn tegen zijne hartstochtelijkheid! O Geertruid, die schrikkelijke onrust die sombere bekommering, die ik niet van mij afwerpen kan, zou dat voor gevoel zijn?”

»Uwe Ladyschap vergeve mij, dat is een paapsch bijgeloof, ” merkte Hokarth aan, die eene strenge protestante, eene tot dwepens te getrouwe voedster, maar eene zeer onmenschkundige vriendin was, en wier bekrompen geest in gestadige vrees