Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/181

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toegewijd. Ik erken dat de plaats niet zeer voegzaam is, dan, nu het toeval ons zoo gunstig in uwe nabijheid brengt, meende ik dat uwe Ladyschap een getrouw dienaar niet zoude terug wijzen, omdat hij voor ditmaal de regelen der étiquette over schrijdt.”

»Welkom, Mylord! en hartelijk dank voor uwe vriendschap! Is deze ontmoeting toevallig, of waart gij werkelijk op weg naar mijne woning?” zeide Elisabeth, terwijl zij hem ophief.

»Onze tocht hierheen had geen ander doel, dan uwe Lady schap te zien. Doch vergun mij, u voor te stellen Mylord Courtenay, Graaf van Devonshire, Groot.Stalmeester der Koningin, die mij vergezelt namens hare Majesteit.” Nu nam hij Courtenay bij de hand die tot hiertoe, zeer met zijne houding verlegen, op eenigen afstand was blijven staan, maar thans neder knielde en het hoofd diep boog om de gemoedsaandoening, welke zich op zijn gelaat teekende, niet te verraden.

De zachte handdruk, waarmede zij hem oprichtte, stelde hem schadeloos voor de zwijgende buiging, waarmede zij zijn groet beantwoordde. Arundel meende het stijve van deze ontvangst te moeten matigen. Hij vond het eene onvoorzichtigheid van Elisabeth, dat zij den gunsteling niet vriendelijker weikom heette; daarom sprak hij .luid, een zijdelingschen blik op dezen werpende:

»’t Is aan Mylord Courtenay, dat ik het geluk te danken heb, uwe Ladyschap te mogen bezoeken, en zoo wij u iets gunstigs hebben mede te deelen, is het nogmaals aan hem, dat wij het verschuldigd zijn.”

»Is dat waar, Graaf van Devonshire?” vroeg Elisabeth en sloeg daarbij een zoo misnoegden blik op dezen, dat Arundel het op nieuw geraden vond tusschenbeide te komen.

»Op mijn woord als edelman, Mylady! De Graaf staat wel hoog in de gunst der Koningin; doch hij heeft daarom niet minder getoond uw vriend te zijn. ”

»Moet ik dat gelooven?” vroeg Elisabeth, en verbleekte bij de gedachte, die zich van haar meester maakte.

Courtenay kon zich niet langer bedwingen; hare achterdocht griefde hem diep. ,Mylady!” riep hij uit, zich aan hare voeten werpende: »Geloof alles wat u goeddunkt, slechts niet, dat een ridder van mijn geslacht zijn eed zoude kunnen breken!”