Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/186

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

folteringen uitgevonden, die hij deze zedelijke marteling halen? … En da n nog het vreeselijkste van alles: door een edel mensch beschuldigd te worden van laaghartige baatzucht, van zelfzoekende menschenvrees; zich in het aangezicht eerloos te hooren noemen! Bij God en St. Joris! ik laaghartig; ik zelfzoekend; ik eerloos! — en ik heb daarbij gezwegen om u, en om den eed dien gij mij hebt opgelegd!”

Onder het spreken was hij opgestaan, en had zijn zetel met drift ter zijde geschoven; de oprechtheid zijner woorden stond te lezen op iederen trek van zijn belangwekkend gelaat; elke zijner bewegingen was hartstocht en lijden.

»Mijn Eduard! mijn vriend, bedaar, ach herstel u, Gij windt u te veel op, door de herinnering aan dat bittere; het sleept u weg in eene vervoering die te vreeselijk is. O, ik herroep mijne onbedachte woorden. Ik geloof aan uwe zelfbeheersching; ik wist, dat gij nooit een eed breken kondet,” hernam de Prinses diep bewogen, en zij vatte zijne handen en voerde hem naar eene der zitplaatsen, door de breede vensterkozijnen gevormd, en drukte hem een kus op het voorhoofd, en trachtte hem te doen bedaren door haar tooverzoeten glimlach en het smeeken harer sprekende oogen. »Innig geliefde! zooveel leedt gij voor mij… en ik kon met u schertsen!”

»Voor u te lijden, is spel; maar zóó baat u mijn lijden met, en ik kan den schijn van laaghartigheid niet dragen; het is een brandmerk, dat tot diep in mijne ziel doordringt. Ik wil niet langer onder die zelfverachting gebukt gaan, niet langer schijnen wat ik niet ben! Gij moet mij toestaan u te beschermen, of ik werp de middelen weg, waardoor ik u dienen kon. Voor mij alleen, begeer ik geen invloed, geene macht! Gij moet mij toestaan uwe eer te handhaven, of de plaats te verlaten waar men die aanrandt. Gij moet mij toestaan als uw vriend onder uwe vijanden op te treden, of voor eeuwig het bijzijn uwer vijanden te mijden. Gij moet mij toestaan mij van de schande der zelfzucht te zuiveren, of met die schande naar een vergeten oord heen te trekken! Gij hebt recht op mijn leven, Elisabeth! met vreugde en gewillig leg ik voor u het hoofd neder op het doodelijk blok, en ik zal lachend opzien naar de scherpte van den bijl! Maar gij hebt geen recht om mij tot leven te veroor-