Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/188

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gij kunt koning worden! Koning van Engeland! Neen, zie mij niet aan alsof ik heiligschennis pleegde. Ik weet het, Maria’s gemaal te worden, heeft niets aantrekkelijks voor u; gij bemint mij, gij zijt verzekerd van mijne wederliefde, gij gelooft dat dit huwelijk mij het hart breken zoude; maar gij dwaalt: voor een groot belang weet ik een groot offer te brengen; de Tudors zijn niet zwak. — Maria’s gemaal te zijn, heeft niets aantrekkelijks voor u! Maar zegt het u dan ook niets, de machtige weldoener te worden van een groot volk? De helft van een koninkrijk te beschermen tegen de gruwelijke verdrukking, die het te gemoet gaat? Het evenwicht te bewaren tusschen twee vijandige partijen, die ieder op hare beurt wenschen te ver volgen; den zwakke te verdedigen tegen den sterke? Wat moet er van Engeland worden als Philips mijne zuster huwt? Ziet gij niet reeds zijne inquisitie in de verte? Zijne zwijgende, onbekende handlangers, die hunne slachtoffers zullen kiezen uit het beste deel der natie. Onvoorziens zullen zij ze wegrukken uit het midden hunner betrekkingen, en ze heensleepen naar strafplaatsen die niemand weet; en ze ter dood brengen in nooit gedachte folteringen, zonderdat hun gekerm zal kunnen doordringen tot de ooren hunner geliefden! Dit beeld ontzet u niet, Courtenay! Gij verbeeldt u dat in ons land zulk eene tirannie onbestaanbaar is; maar ik zeg u, dat Philips haar in voeren zal, en wie zal kunnen verhinderen dat hij mijne zuster huwt, zoo gij er u niet tusschen stelt? Graaf van Devonshire! gij zult rekenschap geven van elken traan om hem gestort;. van elken droppel bloeds door hem vergoten! en ieder wee, over hem uitgeroepen, zal weergalmen als een wraakgeschrei over u; want gij hadt het middel moeten zijn om die allen te voorkomen! Gij, door den adel geliefd, door het volk aangebeden, hoe beloont gij hunne gehechtheid, wat hebt gij gedaan om die te rechtvaardigen?”

Zij scheen een antwoord af te wachten, dat echter niet volgde; want de Graaf bleef zwijgen als wenschte hjj dat zij voortging.

»Ook om mijnentwil,” vervolgde zij, »bid ik u, mijne woorden niet te verwerpen. Wie zal mij beschermen, als nevens mijne zuster, die mij reeds nu met afkeer beschouwt, een man op