Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nu rein zijn als de hemel die ze kent en de Heiligen die ze beschermen? Doch het zij dan zoo, uwe woorden hebben mij overtuigd, getroffen. Ik zie in, dat ik uw raad volgen moet. Dan, vooraf wil ik weten, of gij u werkelijk met zooveel kalmte van mij losrukt, of gij werkelijk met zooveel gemak denken kunt aan het afscheid dat wij nu nemen moeten, en dat voor de eeuwigheid zijn zal?... Van mij zelven spreek ik niet. Voordat gij die koele woorden uitbracht, kendet gij mij, mijn hart van het uwe te scheiden is den dood te brengen waar leven zijn moet; maar gij, Elisabeth, zweer mij dat gij sterk zult zijn als ik het offer breng; dat uw hart oprecht deelde in de woorden, waar mede gij mij hebt willen overtuigen; zweer mij dat, vóór ik gehoorzaam, opdat ik in de diepste ellende zelve kracht vinde om haar te verzaken, die mij van zich gestooten heeft!”

Hij zag haar daarbij zoo uitvorschend aan; in dien blik zijner oogen lag zulk een onuitsprekelijke angst, zooveel twijfel en vrees voor het antwoord dat volgen zoude, dat de standvastigheid der Prinses er niet langer tegen gewapend was. Men denke: twintig jaren; een meisjeshart zoo vatbaar voor indrukken; de tooverkracht der stem van een geliefde, en zijne wanhoop, die niet naar rede luisterde! Haar gelaat nam den donkerrood en tint aan van de zwakheid, die zich overspant; zij wendde het hoofd af om de tranen weg te wisschen, die hare oogleden niet terughouden kon.den; het was haar niet mogelijk te spreken.

»Antwoord mij, Elisabeth!” vervolgde hij, »heb ik dan waarlijk niets beters van u verdiend, dan die onverschilligheid waartoe gij u vermant? Hebt gij in ernst mijne oneindige liefde geene andere belooning toegedacht, dan eene kroon, die mij moet toe gereikt worden door de hand van eene andere? Verpletter mij dan nu geheel met de volle waarheid, dat gij mij nooit hebt bemind!”

De uitroep: »O mijn God! hij twijfelt aan mijne liefde!” ontviel der Vorstin ondanks haar zelve, terwijl zich de stroom harer tranen niet langer bedwingen liet.

»Zoo kwam uw raad dan niet uit het hart?” vroeg hij, terwijl hij op nieuw haar hoofd, dat zij half bewusteloos tegen het vensterkozijn leunde, zacht vleiende aan zijne borst drukte. »Eduard! … Courtenay … juist omdat ik u meer beminde