Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Men ziet het meer, dat karakters, die tot eene sterke zelfbeheersching in staat zijn, als ze eens toegeven aan de stem der hartstochten, zich verder laten wegslepen en minder maat weten te houden in hunne vervoering, dan zij, wier wankelbaarheid van gemoed hun slechts tot halve stappen kracht overlaat. Zoo ook Elisabeth. Zij trok een ring van haar vinger, een eenvoudigen, gouden ring, die zich in drie deelen liet scheiden, en dan wederom drie ringen vormde; dezen nam zij uit elkander, behield een daarvan voor zich zelve en gaf de beide andere aan haar vriend als tot bezegeling van beider beloften.

Het was eene verloving, waarvan niemand de getuige was dan het onzichtbare Opperwezen!

Nog slechts weinige oogenblikken waren zij te zamen alleen, en ofschoon die niet geheel in gesprekken verloren gingen, kwamen zij toch overeen, dat Courtenay langzamerhand het parlement zoude trachten te winnen voor hunne verbintenis; want het stond geene prinses van den bloede vrij, over hare hand te beschikken, zonder de toestemming van dat lichaam.

Toen Arundel terugkwam, vond hij beiden in eene kalme, vertrouwelijke houding; hij leunde op haar armstoel en zij zag glimlachend naar hem om. De goede Lord twijfelde er nu niet meer aan of de vorstin had in Maria’s gunsteling een getrouwen vriend gewonnen. Elisabeth zonderde zich eene poos af, en schreef haar brief aan de Koningin, dien de Groot-Kamerheer overhandigen zoude.

»Ik deel Hare Majesteit mijn besluit mede om voor eenigen tijd op Donnington-Castle te gaan wonen; want ik geloof niet, dat ik mij hier als gevangene te beschouwen heb,” zeide zij.

»Uwe Ladyschap zal er een behoorlijken jachttrein vinden,” sprak Courtenay, die aan Geertruids woorden dacht, »de Koningin heeft beloofd te voorzien in al wat u ontbreekt.”

Spoedig daarop vertrokken zij, nadat Elisabeth hun beiden den afscheidsbeker had toegereikt.

Tot gedachtenis aan dit bezoek gaf zij Arundel twee brieven van Plinius, door haar zelve vertaald, en die alleen als proeven van schoonschrift eene niet geringe waarde hadden.