Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/196

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ding van schrik, die hij zich zelven niet verklaren kon. Het loerend oog des Kanseliers gloeide van een zóó zonderling vuur, had zóó& strak en doorborend op hem gerust, dat eene angstige nieuwsgierigheid naar diens berichten hem beving, en hem de bescheidenheid deed vergeten. Hij begaf zich naar een aangrenzend vertrek om iets van het gesprek te hooren. Hier vond hij Arthur Polus, die een sierlijk doosje op de tafel zette.

»Wilt gij iets fraais zien, Mylord Arundel?”

»Jongman, daarbinnen valt iets gewichtigs voor; laat ons luisteren! ”

»Niet voordat gij dit bewonderd hebt. Zie dit medaillon! Het bevat de beeltenis der Koningin. Met welke ontzaggelijk groote diamanten is het omzet, niet waar? Het is bestemd voor den Graaf, als hij met Hare Majesteit te Greenwich zal zijn.

»’t Is misschien wel eene uitnoodiging om het origineel te vragen.”

»Het is prachtig Arthur! het is heerlijk; maar, om Gods wil, zwijg! Ik moet trachten te weten wat hiernaast voorvalt.”

Luisteren is instinct bij de pages. Onze jonge wildzang had weldra eene goede plaats gevonden en deelde Arundel achter eenvolgens mede wat hij hoorde.

»Hemel, Mylord! de Kanselier spreekt van opstand! Hij noemt namen: Suffolk, Wyatt! Wie is die Wyatt? Hij zegt iets over Kent en Donnington-Castle.” Beiden hoorden nu duidelijk den naam van Elisabeth tweemaal door de Koningin herhalen.

De Westminster klok sloeg half vijf.

Met klimmende belangstelling drong Arundel zich dichter tegen den page.

»De Koningin moet zeker vreeselijk in toorn zijn, want zij stampvoet, als een ongeduldig ros,” riep Arthur. »Hemel! hoe beeft hare stem! Wee allen die dit onweêr dreigt. De Bisschop spreekt van een protestantsch komplot! Nu leest zij iets voor uit een brief. Kan dat een brief zijn van de Prinses?”

Arundel knikte toestemmend.

»Arthur, worden Courtenay en ik er ook in genoemd?”

»Niet, voor zoover ik het verstaan kan. De Koningin spreekt van maatregelen. Nu schijnen ze te beraadslagen. Zij spreken zacht; ik kan geen woord meer opvangen.”

Er volgde eene lange stilte.