Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dweepzucht, die een stelsel vervolgt in een mensch, en die door list heeft overwonnen. Het was de blik, die door alle eeuwen heen de razende ijveraars heeft gekenmerkt, die de Godsvereering in vormen dwingen, en de alomtegenwoordige, de allesvervullende godheid, tot eene pygmee kneden, welke met hunne kinderziel overeenstemt, en die meenen aan dat verwrongen beeld eene welgevallige hulde te brengen in offers van lillend menschenvleesch. De blik, dien de Dagonspriesters wierpen op Daniël; waarmede Saulus Stephanus zag steenigen; die zich duizendmaal herhaalde, en herhalen zal, zoolang het staatkundig en godsdienstig fanatismus bestaat.

Als Courtenay dien blik had kunnen zien, dan zoude zelfs hij gehuiverd hebben.

Devonshire bleef zwijgend vóór Maria staan, alsof hij zich scheen te beraden op hetgeen hij zeggen wilde, of wel, alsof zijne overspanning hem stem noch adem liet; maar zelfs zijn zwijgen was schrikwekkend. In het verhitte rood van zijne wan gen en voorhoofd brandde een vreeselijker vuur dan dat van den toorn; in zijne hoogopgezwollen aderen en in het krampachtig samenklemmen der handen, waarin hij zijne barret stuk wrong, zag men dat het geen gewone oorzaak kon zijn, die hem zoo bewoog.

Maria zag hem aan en sidderde. Zij hoorde zijne ademhaling.

»Bij de goede Heilige, wier naamdag wij heden vieren! wat scheelt u, Graaf?”

»Niets, Mylady!”

»Niets? en uwe wangen gloeien, en ik zie dat gij beeft. Gij wjldet mij spreken en gij zwijgt; en gij wendt uwe oogen af, nu ik u aanzie? Lijdt gij weder aan een aanval van die vroegere ongesteldheid?”

»Dat is het niet,” antwoordde hij met eenen glimlach vol minachting.

»Hemelsche goedheid, wat is het dan?” vervolgde zij, hem naderende, waarlijk, gij moest gaan zitten.”

»Ik heb geene rust noodig, mevrouw!”

Het is ongeloofelijk hoeveel eene minnende vrouw verdragen kan van het voorwerp harer liefde. Hij moge haar verguizen,