Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/199

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verschoppen, van zich stooten; hare voorkomenheid met koelheid afwijzen, hare belangstelling met spottende minachting ver gelden: zoolang zij nog slechts eene flauwe hoop heeft op zijn hart, zal zij zich aan hem blijven hechten als de oester aan de schelp, als het boominsect aan het blad dat het voedt. Mishandeling van den geliefde is haar wellust, in tegenstelling van onverschilligheid.

Wee den gewetenlooze, die misbruik maakt van die zwakheid der vrouwelijke ziel, waarin toch zooveel sterkte ligt; van die aanhankelijkheid, zoo vol zelfverloochening; van eene liefde, die zóó weet op te offeren!

Maar ook wee over de rampzalige, die de verachting heeft verdiend van den edelen wan, dien zij lief heeft!

Met tranen in het oog om eene stugheid, die zij zich niet verklaren kon, wendde zich Maria tot Devonshire:

»Spreek, Mylord, is er iets dat u hindert? Spreek slechts en ik zal het wegnemen; begeert gij iets, ik zal het u schenken, als de wereld het opleveren en Engeland het betalen kan;” terwijl zij dit zeide, bracht zij de hand aan zijn voorhoofd, als wilde zij zijne sombere luim wegvagen, dan hij week driftig terug met den uitroep:

»Laat af van mij, tijgerin! Aan die hand kleeft bloed; zij brandt als eene vlamme.”

Verstomd van ontzetting bleef zij hem met strakke blikken aanstaren, terwijl zij langzaam naar den armstoel terugging, waaruit zij was opgestaan. Nu eerst kwam zij eenigszins tot zich zelve.

»Jezus Maria! gij spreekt als een ijlhoofdige. Dat is krankzinnigheid, Graaf! Dat moet krankzinnigheid zijn.”

»Neen, Maria, ik ben volkomen bij mijn verstand; ik weet wat ik zeg, en om het u te bewijzen zal ik u eene geschiedenis vertellen; luister, het is eene geschiedenis, zooals gij ze gaarne hoort, vol bloed en tranen.”

Zij luisterde met angst, want zij geloofde aan zijne verstandsverbijstering.

»Ik reed hier heen, met vreugde in de ziel. Met een hart, vervuld van eerbied en dankbaarheid voor u. Ik had u eene gewichtige bekentenis te doen. Ik wilde uwe goedheid inroepen