Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

alles getuige had moeten zijn. Het woord bekentenis had hare aandacht getrokken; zij had daaraan de gunstigste uitlegging voor hare eigene wenschen gegeven; maar zij sidderde bij de vastheid van stem, waarmede hij haar zulke harde verwijtingen deed. Zij wist, dat de hartstocht zóó niet spreekt, en dat een koel besluit alléén zulke woorden kon ingeven. Toch gaf zij hem niet verloren; zij hoopte nog alles te kunnen herwinnen. Zij was echter te veelovertuigd van de verdienste harer daalt om die ongedaan te wenschen. Gardiner en haar biechtvader hadden haar verstand zoo goed verschanst tegen elke redeneering, haar hart zoo goed geharnast tegen eiken strijd, dat zij zich beschouwde als eene geloofsheldin, die de eerste schrede gedaan had op het pad der glorie, en in het bloed, dat er vergoten was, een eerste zoenoffer zag voor de groote schuld van hare voorgangers, Hendrik en Eduard.

»Courtenay!” sprak zij »gij gispt mij met hardheid over eene daad, die uwe goedkeuring verdient, en al ware dat niet: is het edelmoedig van u, dat gij der vrouw, die tegen u geene andere wapenen heeft dan hare tranen, zooveel bitters zegt om eene gerechtigheid, die de Koningin moest uitoefenen? Hebt gij mij niet doen sidderen door uwe taal? Mij niet bedreigd met uwe verachting? Gij zoudt er mij toe gebracht hebben mij zelve te verachten, indien ik niet door het geloof gesterkt ware tegen uwe verwijtingen. Gij zoudt mij zwak en schuldig maken, zoo de Heiligen mij niet hulp schonken van boven.”

»Uwe Heiligen zijn de Kanselier en uw biechtvader! De raadslieden die u sterken, zijn omgekochte priesters van Rome, die naar Engelsch bloed dorsten! ”

»Eduard! om Jezus’ wil, houd op met uwe beleedigingen! De Koningin mag ze niet hooren, en de vrouw kan ze niet wreken. Ik kan uwe verwijtingen niet dragen, Gij woedt tegen eene vrouw, die zich niet verdedigen kan; die slechts ééne zwakheid heeft en die zwakheid is liefde voor u! Want ik bemin u, Courtenay; ik weerhoud niet langer eene bekentenis die gij op mijne trekken leest, die in ieder mijner woorden ligt, die uit elke mijner handelingen spreekt. Ja, ik bemin u! gij zijt de zon van mijn leven, de lichtstraal van mijn hart! Zonder