Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/205

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den Graaf van Devonshire. Het was hem niet vergund dezen een behoorlijk verblijf te geven, nog veel minder hem eenige der vroeger daar genotene voorrechten toe te staan; een vochtig onderaardsch hol alleen, een kerker, zelfs voor den laagsten misdadiger, die aan de Maatschappij den dood verdiend heeft eene te groote verzwaring van straf — moest hij den broeder zijner Arabella, aanwijzen! Hij was een slaaf van zijn plicht en van zijn eed, en hij hield zich overtuigd, dat zij, die eene zoo vreeselijke uitkomst hadden bewerkt, tevens zouden weten te waken dat hunne aanwijzingen werden opgevolgd. Hij zuchtte en sloeg de handen moedeloos ineen.

Courtenay bemerkte zijne bekommering: »Laat ons mannen zijn, Chandos.” voegde hij hem toe. »Ik ben hier immers geen vreemdeling!” En tot den onderbevelhebber, die hem naar het gevangenhok leidde, en in wiens oog een traan blonk, sprak hij: »Kom, Drawing, ontneem mij den moed niet; wij zijn immers oude kennissen!”

»Ik wenschte liever, Mylord!” antwoordde de man, »dat ik tien nieuwe gasten ontvangen moest, dan een oude, als uwe Lordschap, zóó te moeten huisvesten.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . .

De Kanselier, vast besloten om niemand bij de Koningin toe te laten, voordat hij zijn doel geheel bereikt had, gaf zich geene moeite om hare opgeruide hartstochten tot bedaren te brengen, of in haar geest het evenwicht te herstellen, dat haar alleen als redelijk en zelfstandig wezen konde doen handelen. Hij moest nog te veel partij trekken van hare woede die zich , op eene razende, ik zou bijna zeggen, op eene gewelddadige wijze uitdrukte. Hare stem was soms gillend en luide, dan weder heesch en rauw. Zij sprak ruwe verwenschingen uit. Zij verbrijzelde en verscheurde alles wat haar toevallig onder de handen viel. Nu eens eischte zij, met wilde gebaren, dat men Courtenay en Elisabeth terstond ter dood zoude brengen. dan weder zwoer zij, bij de nagedachtenis harer moeder, het verderf van alle ketters, de vrienden van Devonshire, de medestanders van Elisabeth. Er waren oogenblikken waarin zij alles ontkende, al het voorgevallene logen noemde, of van een ake-