Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te vermijden, trok den hoed nog dieper in de oogen en gaf, met geweld den ander terugdringende, zijn vurig ros de sporen, dat, op nieuw snuivende en tegen de merries van het krijgsvolk hinnikende, voortrende. Master Staunton kon den hoon, zijnen heer aangedaan, niet geheel onopgemerkt verkroppen.

»Bij Cod en bij St. Yorick, mijnheer! zooeven nemen laag hartige straatdieven mijnen meester zijn laatste goud af, en nu vermaakt zich een edelman, misschien wel een bevelhebber in dienst der koningin, met ons, vreedzame reizigers, lastig te zijn, en den weg te versperren.”

De andere antwoordde met een grijnzenden lach: »Rijd maar op, dappere kemphaan; uw moedige heer is reeds op hazendraf voortgeijld en wacht u misschien reeds bij Ashridge; de reis zal wel niet verder gaan, hé?”

»Dank den Hemel daarvoor, dat wij nog vele mijlen moeten afleggen,” hernam Staunton gevat, »anders had mijn meester u zeker niet ongestraft gelaten,” en hierop de wijste partij kiezende, volgde hij in vollen draf zijn Lord, dien hij, zooals de onbeschofte ridder voorspeld had, reeds dicht bij het kasteel aantrof, welks vaal grijze muren en zware torens in het maan licht een akelig spookachtig aanzien hadden.

»Duizend duivels! dat was ridder Benefield, die zeker van een bespiedingstocht rondom Ashridge terugkomt,” riep Yorick! toen hij den Graaf gewaar werd.

»Ja, zeker was hij het, en ik moest het verdragen, dat de ellendige zijne hand naar mij uitstak, en voor hem vluchten en zwijgen, terwijl ik hem zoo gaarne in ziedenden toorn mijn degen diep in het schurkenhart zoude gedrukt hebben, maar ik zweeg. Staunton, gij moet mijne zelfbeheersching bewonderen, dat ik zweeg en wegreed. O, Elisabeth! Elisabeth! waart gij niet mede in het spel, ik ware mij zelven niet meester gebleven. Maar dat zal hij weten, op mijn woord als edelman! hij zal het zich eenmaal met ontzetting herinneren, dat hij aan een onbekende zijn moedwil heeft gepleegd.”

»De hemel geve dat gij het voor hem zijt! Zoo hij slechts uwe lordschap niet .herkend heeft.”

»Zeker niet, ik had mijn gelaat afgewend; blauw met zilver draagt menig ridder; ik heb niets onderscheidends aan, en hij