Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/233

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

steenen bank neder. De ridder Gage, onderbevelhebber van den Tower, die haar ontving, waarschuwde haar tegen de koude en het ongunstige weder.

»Ik zit hier wellicht beter dan elders, antwoordde zij, »want God weet waar gij mij brengen zult!”

De oude Sawers, die met de andere lieden uit de tweede was aangekomen, kon zich toen niet langer bedwingen. Hij viel op de knieën neder en schreide.

»Bij God, Sawers !” sprak de Prinses, »uwe kleinmoedigheid is dwaas! Gij weet dat mijne zaak niet zoo slecht staat om er over te weenen. Gij weet dat ik, als er gerechtigheid in het koninkrijk is, niets te vreezen heb !” Dit zeggende, zag zij de edelen die haar vergezelden, veelbeduidend aan. Toen stond zij op en volgde hen met vasten tred. Knarsend op hare hengels sloot zich thans menige donkere, lage poort achter haar, van welke zij niet wist, of die zich ooit weder voor haar openen zoude. De Graaf van Sussex, toen reeds haar vriend zooveel zijne strenge opvatting van plicht het veroorloofde, gaf haar, tegen het gevoelen van zijn ambtgenoot, gelegenheid om aan de Koningin een brief te schrijven, waarvan zij echter nimmer eenig goed gevolg ondervond. Twee vertrekken in den westelijken vleugel van het gebouw, dicht hij de kapel, werden haar toegewezen… eene armzalige bekrompenheid, waaraan de dochter van een Koning zich gewennen moest! De vensters van die vertrekken bleven altijd gesloten; geene afleiding van buiten mocht de arme Vorstin genieten, evenmin als troost van bevriende wezens haar daar binnen gegund werd. De stroeve staatsdames der Koningin, verdrietig misschien van met haar opgesloten te zijn, strekten haar meer tot naargeestige opzichteressen, dan tot gezelschap. De ridder Gage, die bij de ongesteldheid van Chandos het opperbevel voerde in de staatsgevangenis, was een werktuig van Gardiner en had den last om hare gevangenschap zoo droevig mogelijk te maken. Ook onthield hij haar de vrije lucht, het balsemende zonnelicht dat nog iets koesterends heeft zelfs voor de wanhoop, en eene gepaste lichaamsbeweging waarvan het gemis een zoo schadelijken invloed uitoefent op de ziel, dat het deze als met een valen nevel van somberheid en duisternis overspreidt, en haar