Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/235

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

u duizend groeten, en duizend omhelzingen van uw — Courtenay.”

Elisabeth ware geene vrouw geweest, indien dit schier onleesbaar gekrabbel, voortaan geen plaatsje had gevonden aan haar hart, en zoo de dierbare inkt niet duizendmaal ware gekust geworden. Zeventien dagen lang verduurde de Prinses de verguizende behandelingen van den onhoffelijken Gage lijdzaam en met waardigheid. Toen was Chandos hersteld. Ook hij leed zielesmart. Zijn gelaat droeg den stempel van diep verborgen kommer. Den gunstigen invloed van zijne tegenwoordigheid ondervond Elisabeth spoedig.

Hij verkreeg van het Hof de vrijheid haar te mogen huisvesten in de vertrekken, die de Koninginnen van Engeland betrokken als zij zich bij enkele gelegenheden in de torenvesting ophielden. Deze vertrekken waren rijk in smartelijke herinneringen en diepe leeringen voor de jeugdige Vorstin. Dáár had hare moeder gewoond, omgeven van alles wat een vurig minnaar, tevens een machtig Vorst, den afgod van zijn hart had kunnen aanbieden, Daar had zij gewoond, de vroolijke, lichtzinnige Anna Boleyn, in wolken van wierook, haar door vleiende hovelingen toegezwaaid, in afwachting van de kroon, die haar zou worden toegereikt door dezelfde hand welke haar later aan den dood der misdadigers prijs gaf: de hand van haar gemaal, Elisabeths vader, dien Westerschen Sultan, dien Blauwbaard der geschiedenis! Daar hadden achtereenvolgens al de vrouwen van Hendrik gehuisd) wier hoofden hij met een kortstondigen luister omgaf, om er later zooveel schande en zooveel ellende op te doen nederdalen, dat zij het lot der geringste burgervrouwen hadden te belijden. Hier herinnerde nog menig stuk huisraad aan de zachte Johanna Gray, die vrouwelijke wijsgeer; zoo gematigd, zoo nederig op den hoogsten trap van rang; zoo gelaten, zoo moedig in de diepste vernedering. Hare voetstappen waren, om zoo te spreken, nog versch op den grond waar Elisabeth de voeten zette; met weemoed dacht deze aan die vriendin harer gelukkigste levensjaren, aan die gezellin harer letteroefeningen, hare mededingster in kennis en wetenschap, wier bloedig einde in den schoonsten bloei des levens wel een schrikkelijk voorspel konde zijn van hetgeen haar zelve wachtte. Het viel haar soms