Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/266

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVII.
Een monnik.



In de gewone gelagkamer van de vermaarde herberg De Gekroonde Handschoen, te Woodstock, welker uithangbord met het beroep van de meeste inwoners overeenstemde en den kastelein niet weinig klanten lokte, zat eenige maanden later, op een zondagmiddag van het jaar 1554, behalve de gewone drinkebroers, die er in de ale of cider hun huiselijk verdriet gingen vergeten, maar de ellende van hun huisgezin vermeerderden of de betere burgers die er na eene week van drukken arbeid eene geoorloofde uitspanning namen, een monnik aan een afzonderlijk tafeltje, met de hand onder het hoofd. De hoogwijze staatkunde der burgers op luiden beslissenden toon uitgebracht, en het twistend geschreeuw der anderen schenen hem te vervelen en te ergeren, en men las het op zijn verdrietig gelaat, dat hij naar het oogenblik haakte, waarop hij de krassende geluiden en de onreine dampen, die hem omgaven, in de vrije lucht zoude kunnen vergeten. Vermoeidheid en de regen alleen schenen hem te doen vertoeven. Een houten, met ijzer beslagen kistje, dat hij voor zich nedergezet had, trok de opmerkzaamheid van twee mannen, die evenmin gewone bezoekers der herberg konden zijn. Zij hadden een ruw en woest uitzicht, en hunne verhavende krijgsmanskleeding wees aan, dat zij behoorden tot de slecht bezoldigde krijgslieden, die alleen in tijden van nood rondom een standaard vereenigd werden, en verder een losbandig en zwervend leven leidden en den armen boeren vaak tot last waren. Zij sloegen begeerige