Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/273

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

belangwekkende gelaat, konde men den edelen Courtenay herkennen; doch de monnik had hem nooit gezien.

»Kom nader Mylord! Ik bid u, kom nader!” zeide de stervende booswicht. »Tegen u heb ik eens zwaar misdaan; ook gij moet mij vergeven, zoo ik gerust van hier zal gaan. Ik heb… maar wat doet niet een arme schelm, die niets te eten heeft — ik heb eens een valschen eed tegen u gedaan, tegen u, en tegen eene groote Lady, de Prinses Elisabeth! Herkent gij niet den man, die eens uwe beurs…”

»Reeds hier vergelding!” riep Courtenay ontroerd, »ongelukkige, ik vergeef het u, en opdat God het u ook vergeve, zal Zijn priester voor u bidden!”

»Elisabeth?” zeide deze. als bij zich zelven, is dat niet de Lady te Woodstock…”

»Ja; maar.... de.... ab.... solutie.... ik st.... erf.”

De geestelijke bewees hem de laatste diensten, zoo goed als het oogenblik het gedoogde, en de Graaf legde hem troostend de hand op het voorhoofd toen hij den geest gaf.

»Hij is minder schuldig dan zij die hem hebben verleid,” zeide Devonshire half luid.

»De Voorzienigheid zelve toont mij een uitweg, ik wil niet handelen tegen hare aanwijzing,” sprak de monnik ernstig. »St. Franciscus vergeve mij, zoo ik mij schuldig m aak tegen mijne overheid — … Graaf van Devonshire,” vervolgde hij, a»ls ik mij niet bedrieg, stelt gij belang in Prinses Elisabeth?”

»Er is voor mij geen hooger belang dan het hare!”

»Leid dan uw paard bij den toom en volg mij; ik heb u veel mede te deelen.

»Bovendien is mijn weg de uwe,” zeide Courtenay, naast hem gaande. »Ik heb, wel is waar, beloofd haar niet weder te bezoeken; maar ik wilde nog eenmaal op de vensters staren, waar achter zich mijn levensgeluk verbergt.”

»Mylord, ik ben een Vlaming. Overtuigd van de verdiensten eener geheele toewijding aan God en de Kerk, koos ik sedert jaren den geestelijken stand. Door den Legaat Polus onderscheiden, ben ik hem naar Engeland gevolgd om in een der herstelde kloosters geplaatst te worden. Onze Prior, die dit ambt aan den Bisschop-Kanselier dankt, zond mij naar diens paleis,