Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/286

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kuste den zoom van haar kleed. »Geen misnoegen, genadigste gebiedster! Een ongelukkige smeekt een oogenblik gehoor.”

Zij haalde diep adem en zweeg.

»Mag hij komen?” vervolgde de page.

Zij boog het hoofd toestemmend; het was haar niet mogelijk te antwoorden.

Arthur wenkte, en de Graaf lag aan hare voeten. Hij was meer geroerd dan hij zelf verwacht had. Ook hij kon de niet spreken. Arthur ging eerbiedig ter zijde.

»Alles is voorbij; het is u vergeven, Graaf!” sprak Maria met moeite, »wat wilt gij meer?”

»Ik had schuld, genadigste Vorstin! Mijne vermetelheid… mijne drift… mijne geheimhouding… gij waart mijne weldoenster; maar, vergeef mij, uwe genade en mijn berouw voeren mij thans tot u! Er is kwaad geschied, Mylady! doch niet met uwe voorkennis; ik weet het, gij zijt te groot om eene heimelijke misdaad te willen!”

»Bij St. Katharina! waar moet dat heen. Nog een tooneel zooals vroeger?” sprak Maria niet zonder bitterheid.

»Dat verhoede God, Mylady! Ik zal bedaard zijn; maar ik smeek u. hoor mij aan.” En hij verhaalde haar het ons bekende plan ter vergiftiging van Elisabeth.

»God, mijne zuster!” riep de Koningin ontzet, »en hoe is dat afgeloopen, Mylord! Hoe hebt gij dat voorkomen? Gij noemt mij wel de misdaad, maar niet de bewerkers, die het wagen durfden, zonder eenig hevel…” hier verbleekte zij en sidderde. Zij herdacht, hoe zij eens, in een oogenblik dat Gardiner en haar biechtvader haar buitengewoon opgewonden hadden, zich iets dergelijks had laten ontvallen. Zij begreep, dat men thans zou kunnen zeggen dat zij het zoo gewild had.

»Het is voorkomen!” zeide Courtenay, en op zijn gelaat lag een adel en eene zelfvoldoening, die niet van deze wereld waren. »De boosheid verkeert in het denkbeeld, dat haar de schanddaad gelukt is, dat moest zoo zijn om onmiddellijke herhaling af te weren; er moest iemand zijn, die zich opofferde, en… het is geschied. Ik gaf mijn woord van eer de bewerkers niet te noemen; Uwe Majesteit kan ze gissen. Zij zijn machtig, en daarom stel ik voortaan in uwe handen wat duur