Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/287

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gered is. Ik spreek thans in den naam van een te hoogbelang om die woorden te kiezen, waarmede men de Majesteit der Koningin pleegt te ontzien, ik ben als een stervende, mijne schreden naar het graf zijn geteld; mijn oog wendt zich naar het hemelsche, en ik heb de hartstochten der aarde afgezworen. Ik heb de kracht gehad haar te zien en mij niet te noemen, want ik had het beloofd, en ik moest haar sparen. Ik durf dus tot u zeggen: — Maria, het leven van uwe zuster is een schat, dien ik u te bewaren geeft waarvan gij rekenschap zult doen voor God, die ons beiden tot verantwoording zal roepen. Zweer mij, Maria, dat die schat u heilig zijn zal!”

De Koningin was diep getroffen. Zijn oog, dat schitterde en vast op haar rustte; de hemelsche uitdrukking van zijn gelaat vol kalmte en vol ernst tevens; de diep treffende stem die thans zoo indrukwekkende woorden sprak; de hand, opgeheven om haar aan God te doen gedenken; de gedachte dat hij waarlijk een stervende was, en dat een onvoorzichtig woord, in toorn door haar uitgesproken, zijn hoofd getroffen had… dat alles deed haar huiveren en beven, sidderen tot in het binnenste van haar hart. Zij gevoelde dat de laatste gedachte van wrok weg. stierf bij zijne stem; zij dacht voor het eerst weder aan Elisabeth als aan eene jongere zuster, haar ter bescherming aanvertrouwd; zij gevoelde zich weder beheerscht door de betoovering van Courtenays tegenwoordigheid; dan, het was nu geen hartstocht meer, waarmede zij hem beschouwde; neen, een waarachtige, bijkans godsdienstige eerbied bezielde haar voor den man, die zooveel had opgeofferd voor eene vrouw, en die grootheid van ziel genoeg bezat om de vrouw, die zoo bemind werd, te naderen zonder zijn recht op hare dankbaarheid te laten gelden; haar te naderen als een vreemdeling, en voor haar het leven te laten als een vreemdeling, om hare rust niet te storen en een gegeven woord niet te breken. Ook hief zij plechtig de hand ten hemel en sprak met bewogen stem: »Bij de zaligheid mijner ziel zweer ik u haar te beschermen en voor haar leven te waken! Moge ik sterven zonder biecht, zoo ik het anders meene! ”

»Wees gedankt, Koningin! Neem dezen brief van haar, en nu… vaarwel! De hemel schenke u zegen en zielerust!”