Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als verpletteren en doorboren; niets weêrstond de aanminnigheid van den glimlach, waarmede zij tooverde en boeide als zij het wilde, en die haar diende om de al te scherpe uitdrukking van haar gelaat met een glans van lieftalligheid te omsluieren. Hare kleeding was in dien tijd stemmiger dan in 1559 en later; hetzij zij zich in hare afzondering te zeer aan de wetenschappen wijdde om er bijzonder veel werk van te maken, of ook wel uit het bewustzijn dat schoonheid en jeugd geene opluistering behoefden. Ook bij haar zijn ijdelheid en prachtliefde met de jaren toegenomen. Het donkerblauw, aan het bovenlijf nauw sluitend gewaad van eene zware zijdeachtige stof, dat verder in ruime plooien tot op de voeten nederhing, was echter niet met kloosterlijke zorgvuldigheid over boezem en schouders vastgehecht, maar liet van beiden zooveel zien, dat het oog daarbij het schitterende snoer van amethisten vergat, hetwelk er als tot sieraad op was aangebracht. Deze kleeding was ver van opschik voor eene vorstin uit die eeuw, toen eene wel uitgedoschte aanzienlijke vrouw, in met goud geborduurde stoffen, prachtig kantwerk en flonkerend gesteente, eene fortuin met zich omdroeg.

»Elisabeth!” sprak Courtenay zacht, »zeg mij nog weêr dat gij mij bemint, zooals op dien schoonen avond bij Anna van Kleef, toen ik die woorden uit uw mond als bij verrassing opving; sedert hebt gij ze niet meer herhaald.”

»O! dat waren gelukkige dagen, beste vriend,” zeide zij, terwijl haar oog, waarin een traan opwelde, met onbeschrijfelijke teederheid op hem rustte, »dagen vol geluk en rust, vol onbe zorgdheid en liefde. Maar laat het u genoeg zijn, dat mij dit woord ontglipte, en wacht tot ik het herhalen kan, luide, vroolijk, ten aanhoore van het gansche volk! En ik zal het herhalen, want gij zijt mijn edele Lord, de eenige man die verdient door eene Vorstin bemind te worden!”

»Neen, neen! nog eens die zelfde woorden,” smeekte hij dringend, »nog eens! met die welluidende stem, met die goed heid in uwe oogen, met dien glimlach die mij toen verrukte; herhaal ze nog eens, en al moest met hun laatsten wegstervenden klank mijn leven verstuiven, dal; nog zoude ik u zegenen en dankbaar sterven!”