Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/36

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Onwederstaanbare dweper! gij wilt zoo heftig wat gij wilt,” sprak zij levendig. »Ik moet u immer toegeven! Nu ja dan! ik bemin u, bemin u onuitsprekelijk, meer dan mijn leven, meer dan mijn rang, meer dan mijne hoop, meer dan…” Hij liet haar niet uitspreken; hij was opgestaan, sloeg zijn arm om haar heen, drukte haar aan zijne borst, maakte zich van hare han den meester en klemde die vast tusschen de zijne. Zij weerde hem niet af, en vertrouwelijk haar hoofd tegen zijn schouder leunende, sprak zij voort, maar met onzekere, zacht bevende stem, die in lispelend gefluister overging. Het waren slechts onsamenhangende, afgebroken woorden, die zij uitsprak, en die hij met vuur en dankbaarheid herhaalde, of met sterker betuigingen beantwoordde. Het waren slechts variaties op hetzelfde thema: »ik bemin u,” die ik mijn lezers gerust meen te kunnen onthouden.

»Eindelijk!” sprak Courtenay, terwijl hij haar nog sterker om vatte en de edele schoonheid van zijn gelaat eene roerende uitdrukking van zwaarmoedigheid aannam: »Mijne Elisabeth! met u te leven ware te groot eene zaligheid voor een gewoon sterveling; mocht het mij slechts vergund zijn, mijn aanwezen, mijn geheel bestaan, mijn geluk, alles! alles! op te offeren voor uwe hel en voor uwe verheffing!” — en zij antwoordde in de hoogste duizeling der zelfvergetelheid: »Neen, dat niet, mijn Eduard! niets wil ik zijn. niets, niets dan uwe geliefde; maar de uwe voor eeuwig.”

»Elisabeth! Engel!” riep hij, en zijne lippen naderden de hare tot een kus, die zijne blikken afsmeekten. Zij dacht aan geen weigeren; de trotsche vorstendochter was in zijne hand als een buigzaam rietje, door elken ademtocht van zijn en haar hartstocht bewogen; neen, zij was in dit oogenblik niets meer dan een gewoon zwak meisje, onder de machtige betoovering van een geliefde.

Toen bezon hij zich. Snel trok hij zich van haar terug, vatte hare hand en voerde haar met eerbied naar den zetel, waarvan zij was opgestaan; toen, het hoofd buigende, liet hij zich op eene knie neder en sprak zeer ernstig: »Vergiffenis, Elisabeth, vergiffenis, dat was eene vervoering, een vergeten van ons beider toestand, waarvan uwe onschuld zelfs het gevaar niet