Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

giste: zóó mag ik u niet weder naderen… kunt gij mij dit maal vergeven?”

»U vergeven?” zeide zij en haar blos verdonkerde zich tot het purper der schaamte. »O, Courtenay! ik… ik heb u niets te vergeven!”

Er volgde een lang stilzwijgen. De Graaf nam ook weder plaats en staarde strak in het vuur. Elisabeth wendde de oogen af. Een onbestemd gevoel zeide hun, dat het beter was elkander niet aan te zien.

Eindelijk hervatte de prinses, die te zeer gewoon was hare gewaarwordingen te onderdrukken, om ook nu niet het eerst meesteres van zich zelve te zijn:

»Gij hebt mij nog niet gezegd, waarom de koningin U zoo spoedig in vrijheid gesteld heeft.”

»Omdat ik tot hare kerk behoor, denk ik; de lichte graad van bloedverwantschap, waarin ik haar besta, kan ten minste de reden niet zijn; als zij die zooveel telde, had zij anders jegens u gehandeld, en ik gaf haar nooit eenig bijzonder blijk van gehechtheid.”

»En weet gij niemand, die haar aan u herinnerd heeft?”

»Niemand. Chandos verhaalde mij, dat zij er reeds vóór hare kroning over gesproken had, dat het bevel tot mijne invrijheidstelling reeds lang gereed lag, doch dat iets, hij wist mij niet te zeggen wat, de uitvoering heeft vertraagd.”

»Zonderling! hebt gij haar vroeger dikwijls bezocht?”

»Toen men alleen te haren huize heimelijk de mis vierde, kwam ik er somtijds.”

»Gij spot, Courtenay! zaagt gij haar anders nimmer?”

»Elisabeth! hoe kunt gij dit vragen? nooit dan bij ceremoniële gelegenheden.”

»Mijn beste Courtenay, wees toch, wat ik u bidden mag, omzichtig, zoo men u aan het hof roept; mistrouw eene vrouw als Maria wanneer zij vleit, zie een verspieder in elken hoveling die u toelacht!”

»Nog zoo jong, mijne geliefde, en reeds zoo rijp in oordeel!” merkte hij met een glimlach aan.

»Dat komt, omdat ik oud ben in treurige ondervinding. Reeds vroeg leerde ik verder zien dan de daden en woorden