Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»En wie u het recht om mij vragen te doen?”

Hoe ook ontzet, had Elisabeth zich intusschen hersteld. Met eene houding, Hendriks dochter waardig, naderde zij den indringer, en met eene stem waaraan zij trachtte eenige vastheid te geven, zeide zij hem: — »Mij zal het toch vrijstaan u te vragen, mijnheer! op welke wijze gij tot in mijn eigen vertrek doordrongt en wat u hier voert?”

»Edele Lady! zie in mij den ridder Thomas Wyatt. Ik kom tot u van wege den Hertog van Suffolk; ik kom heimelijk en in de duisternis, omdat mijne zaak voorals nog verborgenheid en geheim houding vordert. Als een geestelijke, die eenige oogenblikken wenschte uit te rusten, verkreeg ik den toegang tot het kasteel; dien tot deze zaal heb ik mij zelven verschaft.”

»Gij zijt ten minste hoogst vrijpostig, mijnheer! en nog zie ik niet in, waarom gij met zoo weinig passende woorden binnen kwaamt. Evenmin vermoed ik wat mijn oom Suffolk mij door zulk een vreemden tolk kan te zeggen hebben.”

»Ik zal u dat alles verklaren, schoone Vorstin! doch vooraf eenige opheldering omtrent Mylords tegenwoordigheid,” vervolgde hij zacht, en zich onbeschaamd tot haar oor buigende, »is de Graaf te vertrouwen?”

Verontwaardigd trad Elisabeth drie schreden achteruit »ik denk met u niets te verhandelen, mijnheer! waarbij een getuige als de edele Graaf te veel zoude zijn; ik geloof zelfs dat het beter ware, u in ’t geheel niet aan te hooren.”

De vreemde scheen niet licht geraakt te zijn, of liever, zijne onbeschaamdheid ging zoover, dat hij over deze aanmerking heen liep, als ware zij eene uitnoodiging om voort te gaan.

»Is zijne Lordschaps tegenwoordigheid een bloot toeval, of is er misschien door u beiden reeds iets beraamd om de weegschaal naar de rechte zijde te doen overhellen?”

»Ik versta u volstrekt niet, mijnheer! Het is alleen om valsche uitleggingen te voorkomen, dat ik mij verwaardig u te zeggen, dat Mylord hier bevelen overbracht van mijne koninklijke zuster.”

»En het is dus ook op bevel van die koninklijke ”zuster, dat zijne Lordschap zoo vertrouwelijk aan uwe voeten zat?”

»Mensch! wat weêrhoudt mij uwe onbeschaamdheid te straffen?” riep Devonshire, sidderend van toorn.